Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 6 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Spreuken 6

1 MIjn soon, so ghy voor uwen naesten borge geworden zijt, voor eenen vreemden uwe hant toegeklapt hebt;
2 Ghy zijt verstrickt met de redenen uwes monts: ghy zijt gevangen met de redenen uwes monts.
3 Doet nu dit, mijn soon, ende reddet u, dewijle ghy inde hant uwes naesten gekomen zijt: gaet onderwerpt u selven, ende sterckt uwe naesten.
4 En laet uwen oogen geenen slaep toe, nochte uwen oogen-leden sluymeringe:
5 Reddet u als een ree uyt de hant [des jagers]: ende als een vogel uyt de hant des vogel-vangers.
6 Gaet tot de miere, ghy luyaert: siet hare wegen, ende wort wijs:
7 De welcke geenen Oversten, Amptman, nochte Heerscher hebbende,
8 Haer broot bereydt in den somer, hare spijse vergadert in den oogst.
9 Hoe lange sult ghy, luyaert, nederliggen? wanneer sult ghy van uwen slaep opstaen?
10 Een weynich slapens, een weynich sluymerens, een weynich hant-vouwens al neder-liggende:
11 So sal uwe armoede [u] over komen als een wandelaer; ende u gebreck als een gewapent man.
12 Een Belials mensche, een ondeuchtsaem man gaet met verkeertheyt des monts omme;
13 Wenckt met sijne oogen, spreeckt met sijne voeten, leert met sijne vingeren:
14 In sijn herte zijn verkeertheden, hy smeedt t’aller tijt quaet: hy werpt twisten in.
15 Daerom sal sijn verderf haestelick komen: hy sal schielick verbroken worden, datter geen genesen aen en zy.
16 Dese sesse haet de HEERE: ja seven zijn sijne ziele een grouwel.
17 Hooge oogen, een valsche tonge; ende handen die onschuldich bloet vergieten.
18 Een herte dat ondeuchtsame gedachten smeedt: voeten die haer haesten, om tot quaet te loopen.
19 Een valsch getuyge, [die] leugenen blaest: ende die tusschen broederen krackeelen inwerpt.
20 Mijn soon, bewaert het gebodt uwes vaders; ende en verlaet de wet uwer moeder niet.
21 Bindtse steets aen u herte: hechtse aen uwen halse.
22 Als ghy wandelt, sal dat u geleyden; als ghy nederligt, sal’t over u de wacht houden; als ghy wacker wort, sal ’tselve [met] u spreken.
23 Want het gebodt is een lampe, ende de wet is een licht: ende de bestraffingen der tucht zijn de wech des levens:
24 Om u te bewaren voor de quade vrouwe: voor de vleyinge der vreemder tonge.
25 En begeert hare schoonheyt niet in u herte: ende en laetse u niet vangen met hare oogen-leden.
26 Want door eene vrouwe, [die] eene hoere is, [komtmen] tot een stuck broots; ende eens mans huysvrouwe jaecht de kostelicke ziele.
27 Sal yemant vyer in sijnen boesem nemen, dat sijne kleederen niet verbrandet en worden?
28 Sal yemant op kolen gaen, dat sijne voeten niet en bernen?
29 Alsoo die tot sijnes naesten huysvrouwe ingaet: al wiese aenroert, en sal niet onschuldich gehouden worden.
30 Men doet eenen dief geene verachtinge aen, als hy steelt om sijne ziele te vullen, dewijle hy honger heeft;
31 Ende gevonden zijnde, hy vergelt het sevenvoudich: hy geeft alle het goet van sijn huys.
32 [Maer] die met eene vrouwe overspel doet, is verstandeloos: hy verderft sijne ziele, die dat doet:
33 Plage, ende schande sal hy vinden, ende sijn smaet en sal niet uytgewischt worden.
34 Want jaloersheyt is eene grimmicheyt des mans: ende inden dach der wrake en sal hy niet verschoonen.
35 Hy en sal geene versoeninge aennemen: ende hy en sal niet verwilligen, of ghy schoon het geschenck vergroot.

Einde Spreuken 6