Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 17 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Spreuken 17

1 EEne drooge bete, ende ruste daer by, is beter, dan een huys vol van geslachte beesten, met twist.
2 Een verstandich knecht sal heerschen over eenen soon, die beschaemt maeckt: ende in’t midden der broederen sal hy erffenisse deelen.
3 De smelt-kroes is voor het silver, ende den oven voor ’t gout: maer de HEERE proeft de herten.
4 De boosdoender merckt op de ongerechtige lippe; een leugenaer neycht de oore tot de verkeerde tonge.
5 Die den armen bespot, smadet desselven Maker: die sich verblijdt in’t verderf, en sal niet onschuldich zijn.
6 De croone der ouden zijn de kinders kinderen: ende der kinderen cieraet zijn hare vaderen.
7 Eene voortreffelicke lippe en past eenen dwasen niet: veel min eenen Prince een leugenachtige lippe.
8 Het geschenck is in de oogen sijner heeren een aengenaem gesteente: waer henen het sich sal wenden, sal’t wel gedyen.
9 Die de overtredinge toedeckt, soeckt liefde: maer die de sake weder op haelt, scheydt den voorneemsten vrient.
10 De bestraffinge gaet dieper in den verstandigen; dan den sot hondertmael te slaen.
11 Sekerlick de wederspannige soeckt het quaet: maer een wreede bode sal tegen hem gesonden worden.
12 Dat een beer, die van jongen berooft is, eenen man te gemoette kome; maer niet een sot in sijne dwaesheyt.
13 Die quaet voor goet vergeldt; het quaet en sal van sijnen huyse niet wijcken.
14 Het begin des krackeels is [gelijck] een die het water openinge geeft: daerom verlaet den twist, eer hy sich vermengt.
15 Wie den godtloosen rechtveerdicht, ende den rechtveerdigen verdoemt, zijn den HEERE een grouwel, ja die beyde.
16 Waerom doch soude in de hant des sots het coop-gelt zijn, om wijsheyt te coopen, dewijle hy geen verstant en heeft?
17 Een vrient heeft t’aller tijt lief: ende een broeder wort in de benautheyt geboren.
18 Een verstandeloos mensche clapt in de hant; sich borge stellende by sijnen naesten.
19 Die het gekijf lief heeft, heeft de overtredinge lief: die sijne deure verhoocht, soeckt verbrekinge.
20 Wie verdraeyt is van herten, en sal het goede niet vinden: ende die verkeert is met sijne tonge, sal in’t quade vallen.
21 Wie eenen sot genereert, [die] sal hem tot droefheyt zijn: ende de vader des dwasen en sal sich niet verblijden.
22 Een blijdt herte sal eene medecine goet maken: maer een verslagen geest sal het gebeente verdroogen.
23 De godtloose sal het geschenck uyt den schoot nemen; om de paden des rechts te buygen.
24 In het aengesichte des verstandigen is wijsheyt: maer de oogen des sots zijn in het eynde der aerde.
25 Een sotten soon is een verdriet voor sijnen vader; ende bittere droefheyt voor de gene, die hem gebaert heeft.
26 Het en is niet goet, den rechtveerdigen oock te doen boeten; dat de Princen [yemant] slaen souden om ’t gene dat recht is.
27 Wie wetenschap weet, houdt sijne woorden in; [ende] een man van verstant is kostelick van geeste.
28 Een dwaes selfs, die swijcht, sal wijs geacht worden: [ende] die sijne lippen toesluyt, verstandich.

Einde Spreuken 17