Statenvertaling.nl

sample header image

Spreuken 13 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Spreuken 13

1 EEn wijs soon [hoort] de tucht des Vaders: maer een spotter en hoort de bestraffinge niet.
2 Een yeder sal vande vrucht des monts het goede eten: maer de ziele der trouwloosen het gewelt.
3 Die sijnen mont bewaert, behoudt sijne ziele: maer voor hem is verstooringe, die sijne lippen wijt open doet.
4 De ziele des luyaerts is begeerich, doch daer en is niet: maer de ziele der vlytigen sal vet gemaeckt worden.
5 De rechtveerdige haet leugen-tale, maer de godtloose maeckt sich stinckende, ende doet sich schaemte aen.
6 De gerechticheyt bewaert den oprechten van wege: maer de godtloosheyt sal den sondaer omkeeren.
7 Daer is een die sich selven rijck maeckt, ende niet met allen en [heeft]: [ende] een die sich selven arm maeckt, ende [heeft] veel goet.
8 Het rantsoen van yeders ziele is sijn rijckdom: maer de arme en hoort de scheldinge niet.
9 Het licht der rechtveerdigen sal sich verblijden: maer de lampe der godtloosen sal uytgebluscht worden.
10 Door hooveerdicheyt maeckt men niet dan gekijf: maer by de beradene is wijsheyt.
11 Goet van ydelheyt [gekomen] sal vermindert worden: maer die met de hant vergadert, sal’t vermeerderen.
12 De uytgestelde hope krenckt het herte: maer de begeerte die komt, is een boom des levens.
13 Die het Woort veracht, die sal verdorven worden: maer wie het gebodt vreest, dien sal vergolden worden.
14 Des wijsen leere is een sprinck-ader des levens, om af te wijcken van de stricken des doots.
15 Goet verstant geeft aengenaemheyt: maer de wech der trouwloosen is strange.
16 Al die cloecksinnich is handelt met wetenschap: maer een sot breydt dwaesheyt uyt.
17 Een godtloos bode sal in’t quaet vallen: maer een trouwe gesant is medecine.
18 Armoede, ende schande is des genen, die de tucht verwerpt: maer die de bestraffinge waer neemt, sal geeert worden.
19 De begeerte, die geschiedt, is soet voor de ziele: maer ’t is den sotten een grouwel van het quade af te wijcken.
20 Die met de wijse omgaet, sal wijs worden: maer die der sotten metgeselle is, sal verbroken worden.
21 Het quaet sal de sondaers vervolgen: maer den rechtveerdigen salmen goet vergelden.
22 De goede sal sijner kinders kinderen doen erven: maer het vermogen des sondaers is voor den rechtveerdigen wech-geleyt.
23 Het ploegen der armen [geeft] veelheyt der spijse: maer daer is een, die verteert wort door gebreck van oordeel.
24 Die sijne roede inhoudt, haet sijne sone: maer die hem lief heeft, soeckt hem vroech [met] tuchtinge.
25 De rechtveerdige eet tot de versadinge sijner ziele toe: maer de buyck der godtloosen sal gebreck hebben.

Einde Spreuken 13