Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DAerna sprack de HEERE tot Mose, seggende: |
2 Siet, ick hebbe met name geroepen Bezaleël den sone Uri, des soons Hur, van den stamme Iuda. |
3 Ende ick hebbe hem vervult met den geest Godes, met wijsheyt, ende met verstant, ende met wetenschap, namelick in alle hant-werck. |
4 Om te bedencken vernuftigen arbeyt: te wercken in gout, ende in silver, ende in koper. |
5 Ende in konstige steen-snydinge om in te setten, ende in konstige hout-snijdinge, om te wercken in alle hantwerck. |
6 Ende ick, siet, ick hebbe hem bygevoegt Aholiab den sone Ahisamach vande stamme Dan, ende in het herte eens yegelicken die wijs van herten is, hebbe ick wijsheyt gegeven: ende sy sullen maken al wat ick u geboden hebbe. |
7 [Namelick] de Tente der t’ samen-komste, ende de Arke der getuychenisse, ende het versoen-decksel dat daer op sal zijn: ende alle de gereetschap der Tente. |
8 Ende de Tafel, met hare gereetschap, ende den louteren Candelaer, met al sijne gereetschap: ende den Reuck-altaer. |
9 Oock des brand-offers Altaer, met al sijne gereetschap: ende ’t wasch-vat met sijnen voet. |
10 Ende de ampts-kleederen: ende de heylige kleederen des Priesters Aarons, ende de kleederen sijner sonen, om het Priester-ampt te bedienen. |
11 Oock de salf-olye, ende het reuck-werck van welrieckende speceryen voor het heylichdom: nae alles dat ick u geboden hebbe sullen sy ’t maken. |
12 Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende, |
13 Ghy nu spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende, Ghy sult even wel mijne Sabbathen onderhouden: want dit is een teecken tusschen my ende tusschen ulieden, by uwe geslachten: op dat men wete, dat ick de HEERE ben die u heylicht. |
14 Onder-houdt dan den Sabbath, dewijle hy u lieden heylich is: wie hem ontheyligt, sal sekerlick gedoodt worden, want een yeder die op den selven [eenich] werck doet, die ziele sal uytgeroeyt worden uyt het midden harer volckeren. |
15 Ses dagen salmen ’t werck doen, doch aenden sevenden dach is de Sabbath der ruste, een heylicheyt des HEEREN: wie op den Sabbath-dach arbeyt doet, sal sekerlick gedoodt worden. |
16 Dat dan de kinderen Israëls den Sabbath houden: den Sabbath onder-houdende in hare geslachten tot een eeuwich verbont. |
17 Hy sal tusschen my ende tusschen de kinderen Israëls een teecken in eeuwicheyt zijn: Dewijle de HEERE in ses dagen, den hemel ende de aerde gemaeckt, ende op den sevenden dach gerust ende hem verquickt heeft. |
18 Ende hy gaf aen Mose, als hy met hem op den berch Sinai te spreken geeyndicht hadde, de twee Tafelen der getuychenisse, tafelen van steen, beschreven met den vinger Godes. |