Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 28 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Exodus 28

1 DAerna sult ghy uwen broeder Aaron ende sijne sonen met hem tot u doen naederen uyt het midden der kinderen Israëls, om my het Priester-ampt te bedienen: namelick Aaron, Nadab, ende Abihu, Eleazar ende Ithamar de sonen Aarons.
2 Ende ghy sult uwen broeder Aaron heylige kleederen maken: tot heerlickheyt ende tot cieraet.
3 Ghy sult oock spreken tot alle die wijs van herten zijn, dien ick met den geest der wijsheyt vervult hebbe: dat sy Aaron kleederen maken om hem te heyligen, dat hy my het Priester-ampt bediene.
4 Dit nu zijn de kleederen die sy maken sullen, Eenen borst-lap ende eenen Ephod, ende eenen mantel, ende eenen rock vol oogskens, eenen hoet, ende gordel: sy sullen dan uwen broeder Aaron heylige kleederen maken, ende sijnen sonen, om my het Priester-ampt te bedienen.
5 Sy sullen oock dat gout, ende hemels-blaeuw, ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen nemen.
6 Ende sullen den Ephod maken van gout, hemels-blaeuw, ende purper, scharlaken, ende fijn getweernt linnen, van het alderkonstelicxte werck.
7 Hy sal twee te samen voegende schouder-banden hebben aen sijn beyde eynden, daer mede hy t’ samen gevoegt sal worden.
8 Ende de konstelicke-riem sijns Ephods die op hem is, sal zijn gelijck sijn werck, van het selve, van gout, hemels-blaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn getweernt linnen.
9 Ende ghy sult twee Sardonix-steenen nemen, ende de namen der sonen Israëls daer op graveren.
10 Sesse van hare namen op eenen steen, ende de ses overige namen op den anderen steen, nae hare geboorten:
11 Nae steen-snijders werck, gelijck men de segelen graveert, sult ghy dese twee steenen graveren, met de namen der sonen Israëls: ghy sultse maken datse omvatt zijn in goudene kaskens.
12 Ende ghy sult de twee steenen aen de schouder-banden des Ephods setten, zijnde steenen ter gedachtenisse voor de kinderen Israëls: ende Aaron sal hare namen op sijne beyde schouderen dragen ter gedachtenisse voor het aengesichte des HEEREN.
13 Ghy sult oock goudene kaskens maken.
14 Ende twee ketenkens van louteren goude; gelijck-eyndigende sult ghyse maken, gedraeyt werck: ende de gedraeyde ketenkens sult ghy aen de kaskens hechten.
15 Ghy sult oock eenen borst-lap des gerichtes maken, van het alderkonstelicxte werck, gelijck het werck des Ephods sult ghy hem maken: van gout, hemels-blaeuw, ende purper, ende scharlaken, ende van fijn getweernt linnen sult ghy hem maken:
16 Vierkantich sal hy zijn, [ende] verdobbelt: een spanne sal sijn lengte zijn, ende een spanne sijn breette.
17 Ende ghy sult vervullende steenen daer in vullen, vier rijgen steenen: eene rijge van een Sardis, een Topaz, ende een Carbonckel, dit is d’ eerste rijge.
18 Ende de tweede rijge, van een Smaragd, een Saphir, ende een Diamant.
19 Ende de derde rijge, een Hyacinth, Agaet, ende Amethist.
20 Ende de vierde rijge van een Turkois, ende een Sardonix, ende een Iaspis: sy sullen met goude ingevatt zijn in hare vullingen.
21 Ende dese steenen sullen zijn met de twaelf namen der sonen Israëls, met hare namen: sy sullen als segelen gegraveert worden, elck met sijnen name, voor de twaelf stammen sullen sy zijn.
22 Ghy sult oock aen den borst-lap gelijck-eyndigende ketenkens van gedraeyt werck uyt louteren goude maken.
23 Ghy sult oock aen den borst-lap twee goudene ringen maken: ende ghy sult de twee ringen aen de twee eynden des borst-laps setten.
24 Dan sult ghy de twee gedraeyde goudene [ketenkens] in de twee ringen doen, aen de eynden des borst-laps.
25 Maer de twee eynden der twee gedraeyder [ketenkens] sult ghy aen die twee kaskens doen: ende ghy sultse setten aen de schouder-banden des Ephods, recht op de voorste zyde van dien.
26 Ghy sult noch twee goudene ringen maken, ende sultse aen de twee eynden des borst-laps setten: inwendich aen sijnen rant, die aen de zijde des Ephods zijn sal.
27 Noch sult ghy twee goudene ringen maken, die ghy setten sult aen de twee schouder-banden des Ephods, beneden, aen de voorste zijde, tegen over sijne voege, boven den konstelicken riem des Ephods.
28 Ende sy sullen den borst-lap met sijne ringen aende ringen des Ephods opwaerts binden met een hemels-blaeuw snoer, dat hy op den konstelicken riem des Ephods zy: ende de borst-lap en sal van den Ephod niet afgescheyden worden.
29 Also sal Aaron de namen der sonen Israëls dragen aen den borst-lap des gerichtes, op sijn herte, als hy in ’t heylige sal gaen: ter gedachtenisse voor ’t aengesichte des HEEREN geduerichlick.
30 Ghy sult oock in den borst-lap des gerichtes de Urim ende de Thummim setten, dat sy op het herte Aarons zijn, als hy voor het aengesichte des HEEREN ingaen sal: Also sal Aaron dat gerichte der kinderen Israëls geduerichlick op sijn herte dragen, voor het aengesichte des HEEREN.
31 Ghy sult oock den mantel des Ephods geheel van hemels-blaeuw maken.
32 Ende het hooft-gat des selven sal in ’t midden daer van zijn: dit gat sal eenen boort rondom hebben van geweven werck, als het gat eenes pansiers sal het daer aen zijn, dat het niet gescheurt en worde.
33 Ende aen sijne zoomen sult ghy granaet-appelen maken van hemels-blaeuw, ende van purper, ende van scharlaken, aen sijne zoomen rondom: ende goudene schellekens rondom tusschen de selve.
34 Dat een gouden schelleken, daer na een granaet-appel zy, [wederom] een gouden schelleken, ende een granaet-appel: aen de zoomen des mantels rondom.
35 Ende Aaron sal den selven aen hebben om te dienen: op dat sijn geluyt gehoort worde, als hy in ’t heylige voor het aengesichte des HEEREN ingaet, ende als hy uytgaet, op dat hy niet en sterve.
36 Voorder sult ghy een Plate maken van louteren goude, ende ghy sult daer in graveren gelijck men de segelen graveert, DE HEYLICHEYT DES HEEREN.
37 Ende ghy sult de selve aenhechten met een hemels-blaeuw snoer, also dat sy aen den hoet zy, aen de voorste zijde des hoets sal sy zijn.
38 Ende zy sal op het voorhooft Aarons zijn, op dat Aaron drage de ongerechticheyt der heyliger dingen, welcke de kinderen Israëls sullen geheyligt hebben, in alle gaven harer geheylichder dingen, ende sy sal geduerichlick aen sijn voorhooft zijn, om haerlieden voor het aengesichte des HEEREN aengenaem te maken.
39 Ghy sult oock eenen rock vol oogskens maken, van fijn linnen, ghy sult oock den hoet van fijn linnen maken: maer den gordel sult ghy van geborduert werck maken.
40 Den sonen Aarons sult ghy oock rocken maken, ende ghy sult hen gordelen maken: oock sult ghy hen mutsen maken, tot heerlicheyt ende cieraet.
41 Ende ghy sult de selve uwen broeder Aaron, ende oock sijne sonen aentrecken: ende ghy sultse salven, ende hare hant vullen, ende haer heyligen, dat sy my het Priester-ampt bedienen.
42 Maeckt haer oock linnen onder-broecken, om het vleesch der schaemte te bedecken: sy sullen sijn van de lendenen tot de dijen.
43 Aaron nu ende sijne sonen sullen die aen hebben, als sy in de Tente der t’ samenkomste gaen, ofte als sy tot den Altaer treden sullen, om in het heylige te dienen, op dat sy geene ongerechticheyt en dragen, ende sterven: [Dit] sal een eeuwige insettinge zijn, hem, ende sijnen zade na hem.

Einde Exodus 28