Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 91 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 91

1 DIe in de schuyl-plaetse des alderhoochsten is geseten, die sal vernachten in de schaduwe des Almachtigen.
2 Ick sal tot den HEERE seggen; Mijne toevlucht, ende mijne burgt: mijn Godt op welcken ick vertrouwe.
3 Want hy sal u redden van den strick des vogel-vangers: van de seer verderflicke pestilentie.
4 Hy sal u decken met sijne vlercken, ende onder sijne vlegelen sult ghy betrouwen: sijne waerheyt is een rondasse ende beukelaer.
5 Ghy en sult niet vreesen voor den schrick des nachts: voor den pijl die ’s daechs vliegt:
6 Voor de pestilentie die in de donckerheyt wandelt: voor ’t verderf dat op den middach verwoestet.
7 Aen uwe zijde sullender duysent vallen, ende tien duysent aen uwe rechterhant: tot u en sal’t niet genaken.
8 Alleenlick sult ghy’t met uwe oogen aenschouwen: ende ghy sult de vergeldinge der godtloosen sien.
9 Want ghy, HEERE, zijt mijne toevlucht: den Alderhoochsten hebt ghy gestelt tot u vertreck:
10 U en sal geen quaet wedervaren, noch geen plage sal uwe Tente naederen.
11 Want hy sal sijne Engelen van u bevelen, datse u bewaren in alle uwe wegen.
12 Sy sullen u op de handen dragen, op dat ghy uwen voet aen geenen steen en stootet.
13 Op den fellen leeuw ende d’adder sult ghy treden, ghy sult den jongen leeuw, ende de drake vertreden.
14 Dewijle hy my seer bemint, [spreeckt Godt] so sal ick hem uythelpen: Ick sal hem op eene hoochte stellen, want hy kent mijnen Name.
15 Hy sal my aenroepen, ende ick sal hem verhooren: in de benauwtheyt sal ick by hem zijn, ick salder hem uyttrecken, ende sal hem vereerlicken.
16 Ick sal hem met lanckheyt der dagen versadigen, ende ick sal hem mijn heyl doen sien.

Einde Psalm 91