Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 88 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 88

1 EEn Liedt, een Psalm voor de kinderen Korah, voor den Opper-sang-meester, op Machalath Leannoth: Een onderwijsinge Hemans des Ezrahiters.
2 O HEERE Godt mijns heyls: by dage, by nachte roepe ick voor u.
3 Laet mijn gebedt voor u aenschijn komen: neycht uwe oore tot mijn geschrey.
4 Want mijne ziele is der tegenheden satt, ende mijn leven raeckt tot aen het graf.
5 Ick ben gerekent met de gene die in den kuyl nederdalen: ick ben geworden als een man die krachteloos is:
6 Afgesondert onder de doode, gelijck de verslagene, die in’t graf liggen, die ghy niet meer en gedenckt, ende sy zijn afgesneden van uwe hant.
7 Ghy hebt my in den ondersten cuyl geleyt, in duysternissen, in diepten.
8 Uwe grimmicheyt leyt op my: Ghy hebt [my] nedergedruckt met alle uwe baren, Sela!
9 Mijne bekende hebt ghy verre van my gedaen, ghy hebt my hen tot eenen grooten grouwel gestelt: ick ben besloten, ende en kan niet uytkomen.
10 Mijn’ ooge treurt van wegen verdruckinge: HEERE, ick roepe tot u den gantschen dach: ick strecke mijne handen uyt tot u.
11 Sult ghy wonder doen aen de doode? ofte sullen de overledene opstaen? sullense u loven? Sela!
12 Sal uwe goedertierenheyt in ’t graf vertelt worden? uwe getrouwicheyt in’t verderf?
13 Sullen uwe wonderen bekent worden in de duysternisse? ende uwe gerechticheyt in het lant der vergetenheyt?
14 Maer ick, HEERE, roepe tot u: ende mijn gebedt komt u voor in den morgen-stont.
15 HEERE, waeromme verstoot ghy mijne ziele? [ende] verbergt u aenschijn voor my?
16 Van der jeucht aen ben ick bedruckt ende doot-brakende: ick drage uwe vervaernissen: ick ben twijfelmoedich.
17 Uwe hittige toornicheden gaen over my: uwe verschrickingen doen my vergaen.
18 Den gantschen dach omringense my, als water: t’samen omgeven sy my.
19 Ghy hebt vrient ende metgeselle verre van my gedaen: mijn bekende zijn [in] duysternisse.

Einde Psalm 88