Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn Liedt, een Psalm voor de kinderen Korah, voor den Opper-sang-meester, op Machalath Leannoth: Een onderwijsinge Hemans des Ezrahiters. |
2 O HEERE Godt mijns heyls: by dage, by nachte roepe ick voor u. |
3 Laet mijn gebedt voor u aenschijn komen: neycht uwe oore tot mijn geschrey. |
4 Want mijne ziele is der tegenheden satt, ende mijn leven raeckt tot aen het graf. |
5 Ick ben gerekent met de gene die in den kuyl nederdalen: ick ben geworden als een man die krachteloos is: |
6 Afgesondert onder de doode, gelijck de verslagene, die in’t graf liggen, die ghy niet meer en gedenckt, ende sy zijn afgesneden van uwe hant. |
7 Ghy hebt my in den ondersten cuyl geleyt, in duysternissen, in diepten. |
8 Uwe grimmicheyt leyt op my: Ghy hebt [my] nedergedruckt met alle uwe baren, Sela! |
9 Mijne bekende hebt ghy verre van my gedaen, ghy hebt my hen tot eenen grooten grouwel gestelt: ick ben besloten, ende en kan niet uytkomen. |
10 Mijn’ ooge treurt van wegen verdruckinge: HEERE, ick roepe tot u den gantschen dach: ick strecke mijne handen uyt tot u. |
11 Sult ghy wonder doen aen de doode? ofte sullen de overledene opstaen? sullense u loven? Sela! |
12 Sal uwe goedertierenheyt in ’t graf vertelt worden? uwe getrouwicheyt in’t verderf? |
13 Sullen uwe wonderen bekent worden in de duysternisse? ende uwe gerechticheyt in het lant der vergetenheyt? |
14 Maer ick, HEERE, roepe tot u: ende mijn gebedt komt u voor in den morgen-stont. |
15 HEERE, waeromme verstoot ghy mijne ziele? [ende] verbergt u aenschijn voor my? |
16 Van der jeucht aen ben ick bedruckt ende doot-brakende: ick drage uwe vervaernissen: ick ben twijfelmoedich. |
17 Uwe hittige toornicheden gaen over my: uwe verschrickingen doen my vergaen. |
18 Den gantschen dach omringense my, als water: t’samen omgeven sy my. |
19 Ghy hebt vrient ende metgeselle verre van my gedaen: mijn bekende zijn [in] duysternisse. |