Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn Liedt, een Psalm Asaphs. |
2 O Godt, en swijgt niet, en houdt u niet als doof, noch en zijt niet stille, ô Godt. |
3 Want siet, uwe vyanden maken getier: ende uwe haters steken den kop op. |
4 Sy maken listichlick eenen heymelicken aenslach tegen u volck, ende beraetslagen haer tegen uwe verborgene. |
5 Sy hebben geseyt, Komt, ende laetse ons uytroeyen, datse geen volck meer en zijn: dat des naems Israëls niet meer gedacht en worde. |
6 Want sy hebben in ’t herte t’samen geraetslaecht: tegen u hebben sy een verbont gemaeckt. |
7 De tenten Edoms, ende der Ismaëliten, Moab, ende de Hagarenen: |
8 Gebal, ende Ammon, ende Amalek: Palestina, met de inwoonders van Tyrus. |
9 Oock heeft sich Assur by hen gevoegt: sy zijn den kinderen Loths tot eenen arm geweest, Sela! |
10 Doet hen als Midian: als Sisera, als Iabin aen de beke Kison. |
11 [Die] verdelgt zijn te Endor: sy zijn geworden tot dreck der aerde. |
12 Maeckt haer [ende] hare Princen als Oreb, ende als Zeëb: ende alle hare Vorsten als Zebah, ende als Zalmuna. |
13 Die seyden, Laet ons de schoone wooningen Godes voor ons in erffelicke besittinge nemen. |
14 Mijn Godt, maecktse als een wervel: als stoppelen voor den wint. |
15 Gelijck het vyer een wout verbrant: ende gelijck de vlamme de bergen aensteeckt, |
16 Vervolgtse alsoo met u onweder: ende verschricktse met uwen draey-wint. |
17 Maeckt haer aengesichte vol schande, op datse, ô HEERE, uwen Name soecken. |
18 Laetse beschaemt ende verschrickt wesen tot in der eeuwicheyt, ende laetse schaemroot worden, ende omkomen. |
19 Op datse weten, dat ghy alleen met uwen Name zijt de HEERE, de alderhoochste over de gantsche aerde. |