Psalm 8 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Psalm 8
1 EEn Psalm Davids, voor den Opper-sangmeester, op de Gitthith. |
2 ô HEERE, onse Heere, hoe heerlick is uwen Naem op de gantsche aerde! die ghy uwe Majesteyt gestelt hebt boven de hemelen. |
3 Uyt den mont der kinderkens, ende der suygelingen, hebt ghy sterckte gegrontvest om uwer tegenpartyen wille; om den vyant ende wraeck-gierigen te doen ophouden. |
4 Als ick uwen hemel aensie, het werck uwer vingeren, de mane, ende de sterren, die ghy bereydt hebt; |
5 Wat is de mensch, dat ghy sijner gedenckt? ende de sone des menschen, dat ghy hem besoeckt? |
6 Ende hebt een weynich hem minder gemaeckt dan de Engelen, ende hebt hem met eere ende heerlickheyt gekroont? |
7 Ghy doet hem heerschen over de wercken uwer handen; ghy hebt alles onder sijne voeten gesett: |
8 Schapen ende ossen, alle die; oock mede de dieren des velts, |
9 ’Tgevogelte des hemels, ende de visschen der zee; ’tgene de paden der zeen doorwandelt. |
10 ô HEERE, onse Heere, hoe heerlick is uwen Naem op de gantsche aerde! |
Einde Psalm 8