Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn Psalm, een liedt Asaphs: voor den Opper-sang-meester, op Neginoth. |
2 Godt is bekent in Iuda: sijn Naem is groot in Israël. |
3 Ende in Salem is sijne hutte: ende sijne wooninge in Zion. |
4 Aldaer heeft hy verbroken de vyerige pijlen van den boge; den schilt, ende het sweert, ende den krijch, Sela! |
5 Ghy zijt doorluchtiger [ende] heerlicker, dan de Roof-bergen. |
6 De stout-hertige zijn berooft geworden; sy hebben haren slaep gesluymert: ende geene van de dappere mannen hebben hare handen gevonden. |
7 Van u schelden, o Godt Iacobs, is t’samen wagen ende peert in slaep gesoncken. |
8 Ghy, vreeslick zijt ghy: ende wie sal voor u aengesichte bestaen, van den tijt uwes toorns af? |
9 Ghy deedt een oordeel hooren uyt den hemel: de aerde vreesde, ende wert stille: |
10 Als Godt opstont ten oordeel, om alle sachtmoedige der aerden te verlossen, Sela! |
11 Want de grimmicheyt des menschen sal u loflick maken: het over-blijfsel der grimmicheden sult ghy opbinden. |
12 Doet geloften ende betaeltse den HEERE uwen Godt, alle ghy die rontom hem zijt: laetse dien, die te vreesen is, geschencken brengen. |
13 Die den geest der Vorsten als druyven afsnijdt: die den Coningen der aerde vreeslick is. |