Psalm 75 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Psalm 75
1 VOor den Opper-sang-meester, Al-Tascheth: een psalm, een liedt, voor Asaph. |
2 Wy loven u, o Godt, wy loven, dat uwen Naem nae by is: men vertelt uwe wonderen. |
3 Als ick het bestemde (ampt) sal ontfangen hebben; so sal ick gantsch recht richten. |
4 Het lant, ende alle sijne inwoonders, waren versmolten: [maer] ick hebbe sijne pilaren vast gemaeckt, Sela! |
5 Ick hebbe geseyt tot de onsinnige; En weest niet onsinnich: ende tot de godtloose; En verhooget den hoorn niet. |
6 En verhooget uwen hoorn niet om hooge: en spreeckt [niet] met stijven halse. |
7 Want het verhoogen en [komt] niet uyt den oosten, noch uyt den westen, noch uyt de woestijne: |
8 Maer Godt is Richter: hy vernedert desen, ende verhoocht genen. |
9 Want in des HEEREN hant is een beker, ende de wijn is beroert, vol van mengelinge, ende hy schenckt daer uyt: doch alle godtloose der aerden sullen sijne droesemen uytsuygende drincken. |
10 Ende ick sal ’t in eeuwicheyt verkondigen: ick sal den Godt Iacobs psalmsingen. |
11 Ende ick sal alle hoornen der godtloosen afhouwen: de hoornen des rechtveerdigen sullen verhoocht worden. |
Einde Psalm 75