Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 74 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 74

1 EEn’ onderwijsinge, voor Asaph. o Godt, waerom verstoot ghy in eeuwicheyt? [waerom] soude uwen toorn roocken tegen de schapen uwer weyde?
2 Gedenckt aen uwe Vergaderinge, [die] ghy van outs verworven hebt; de roede uwer erffenisse, [die] ghy verlost hebt; den berch Zion, daer op ghy gewoont hebt.
3 Heft uwe voeten op, tot de eeuwige verwoestingen: de vyant heeft alles in het Heylichdom verdorven.
4 Uwe wederpartijders hebben in’t midden van uwe vergaderplaetsen gebrult: sy hebben hare teeckenen tot teeckenen gestelt.
5 Een yeder werter bekent, als een die de bijlen om hooge aenbrengt in de dichticheyt van een geboomte.
6 Alsoo hebben sy nu der selver graveerselen t’samen met houweelen ende beuck-hamers in stucken geslagen.
7 Sy hebben uwe heylichdommen in’t vyer gesett: ter aerden toe, hebben sy de wooninge uwes Naems ontheylicht.
8 Sy hebben in haer herte geseyt; Laetse ons te samen uytplunderen: sy hebben alle Godts vergader-plaetsen in den lande verbrandt.
9 Wy en sien onse teeckenen niet; Daer en is geen Prophete meer: nochte yemant by ons, die wete hoe lange.
10 Hoe lange, o Godt, sal de wederpartijder smaden? sal de vyant uwen Naem in eeuwicheyt lasteren?
11 Waerom treckt ghy uwe hant, ja uwe rechterhant, af? [trecktse] uyt het midden van uwen boesem, maeckt een eynde.
12 Evenwel is Godt mijn Coninck van outs af; die verlossingen werckt in’t midden der aerden.
13 Ghy hebt door uwe sterckte de zee gespleten; Ghy hebt de koppen der Draken inde wateren verbroken.
14 Ghy hebt de koppen des Leviathans verplettert: Ghy hebt hem tot spijse gegeven den volcke in dorre plaetsen.
15 Ghy hebt eene fonteyne ende beke gekloven: ghy hebt stercke rivieren uytgedroocht.
16 De dach is uwe, oock is de nacht uwe: ghy hebt het licht ende de Sonne bereydt.
17 Ghy hebt alle de palen der aerde gestelt: somer ende winter, die hebt ghy geformeert.
18 Gedenckt hier aen: De vyant heeft den HEERE gesmaedt: ende een dwaes volck heeft uwen Name gelastert.
19 En geeft aen het wilt gedierte de ziele uwer tortelduyve niet over: den hoop uwer elendigen en vergeet niet in eeuwicheyt.
20 Aenschouwt het verbont: want de duystere plaetsen des lants zijn vol wooningen van gewelt.
21 Laet den verdruckten niet beschaemt wederkeeren: Laet den elendigen ende nootdurftigen uwen Name prijsen.
22 Staet op, o Godt, twist uwe twist-sake: gedenckt der smaetheyt, [die] u vanden dwasen [wedervaert] den gantschen dach.
23 Vergeet niet des geroeps uwer wederpartijders; het getier der gener die tegen u opstaen klimt geduerichlick op.

Einde Psalm 74