Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn’ onderwijsinge, voor Asaph. o Godt, waerom verstoot ghy in eeuwicheyt? [waerom] soude uwen toorn roocken tegen de schapen uwer weyde? |
2 Gedenckt aen uwe Vergaderinge, [die] ghy van outs verworven hebt; de roede uwer erffenisse, [die] ghy verlost hebt; den berch Zion, daer op ghy gewoont hebt. |
3 Heft uwe voeten op, tot de eeuwige verwoestingen: de vyant heeft alles in het Heylichdom verdorven. |
4 Uwe wederpartijders hebben in’t midden van uwe vergaderplaetsen gebrult: sy hebben hare teeckenen tot teeckenen gestelt. |
5 Een yeder werter bekent, als een die de bijlen om hooge aenbrengt in de dichticheyt van een geboomte. |
6 Alsoo hebben sy nu der selver graveerselen t’samen met houweelen ende beuck-hamers in stucken geslagen. |
7 Sy hebben uwe heylichdommen in’t vyer gesett: ter aerden toe, hebben sy de wooninge uwes Naems ontheylicht. |
8 Sy hebben in haer herte geseyt; Laetse ons te samen uytplunderen: sy hebben alle Godts vergader-plaetsen in den lande verbrandt. |
9 Wy en sien onse teeckenen niet; Daer en is geen Prophete meer: nochte yemant by ons, die wete hoe lange. |
10 Hoe lange, o Godt, sal de wederpartijder smaden? sal de vyant uwen Naem in eeuwicheyt lasteren? |
11 Waerom treckt ghy uwe hant, ja uwe rechterhant, af? [trecktse] uyt het midden van uwen boesem, maeckt een eynde. |
12 Evenwel is Godt mijn Coninck van outs af; die verlossingen werckt in’t midden der aerden. |
13 Ghy hebt door uwe sterckte de zee gespleten; Ghy hebt de koppen der Draken inde wateren verbroken. |
14 Ghy hebt de koppen des Leviathans verplettert: Ghy hebt hem tot spijse gegeven den volcke in dorre plaetsen. |
15 Ghy hebt eene fonteyne ende beke gekloven: ghy hebt stercke rivieren uytgedroocht. |
16 De dach is uwe, oock is de nacht uwe: ghy hebt het licht ende de Sonne bereydt. |
17 Ghy hebt alle de palen der aerde gestelt: somer ende winter, die hebt ghy geformeert. |
18 Gedenckt hier aen: De vyant heeft den HEERE gesmaedt: ende een dwaes volck heeft uwen Name gelastert. |
19 En geeft aen het wilt gedierte de ziele uwer tortelduyve niet over: den hoop uwer elendigen en vergeet niet in eeuwicheyt. |
20 Aenschouwt het verbont: want de duystere plaetsen des lants zijn vol wooningen van gewelt. |
21 Laet den verdruckten niet beschaemt wederkeeren: Laet den elendigen ende nootdurftigen uwen Name prijsen. |
22 Staet op, o Godt, twist uwe twist-sake: gedenckt der smaetheyt, [die] u vanden dwasen [wedervaert] den gantschen dach. |
23 Vergeet niet des geroeps uwer wederpartijders; het getier der gener die tegen u opstaen klimt geduerichlick op. |