Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn gouden kleynoot Davids, tot leeringe: voor den Opper-sang-meester, op Schuschan Eduth. |
2 Als hy gevochten hadde met de Syriers van Mesopotamien, ende met de Syriers van Zoba: ende Ioab weder quam, ende de Edomiten sloech in’t Sout-dal; twaelf duysent. |
3 O Godt, ghy hadt ons verstooten, ghy hadt ons gescheurt, ghy zijt toornich geweest, keert weder tot ons. |
4 Ghy hebt het lant geschuddet, ghy hebt het gespleten: geneest sijne breucken, want het wanckelt. |
5 Ghy hebt uwen volcke eene harde sake doen sien, ghy hebt ons gedrenckt met swijmel-wijn. |
6 [Maer nu] hebt ghy den genen, die u vreesen, eene baniere gegeven, om [die] op te werpen; van wegen de waerheyt; Sela! |
7 Op dat uwe beminde souden bevrijdt worden: geeft heyl [door] uwe rechter hant, ende verhoort ons. |
8 Godt heeft gesproken in sijn Heylichdom; [dies] sal ick van vreuchde opspringen, ick sal Sichem deylen; ende het dal Succoth sal ick afmeten. |
9 Gilead is mijn, ende Manasse is mijn, ende Ephraim is de sterckte mijns hoofts: Iuda is mijn wet-gever. |
10 Moab is mijn waschpot; op Edom sal ick mijn schoe werpen: juycht over my, o ghy Palestina. |
11 Wie sal my voeren in eene vaste stadt? wie sal my leyden tot in Edom? |
12 Sult ghy’t niet zijn, o Godt, [die] ons verstooten hadt? ende niet uyt en toocht, o Godt, met onse heyrkrachten? |
13 Geeft ghy ons hulpe uyt de benaeutheyt: want ’smenschen heyl is ydelheyt. |
14 In Godt sullen wy kloecke daden doen: ende hy sal onse wederpartijders vertreden. |