Psalm 6 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Psalm 6
1 EEn Psalm Davids voor den Opper-sang-meester, op Neginoth, op de Scheminith. |
2 ô HEERE, en straft my niet in uwen toorn, ende en kastijdt my niet in uwe grimmicheyt. |
3 Zijt my genadich, HEERE, want ick ben verswackt; geneest my, HEERE, want mijne beenderen zijn verschrickt: |
4 Ia mijne ziele is seer verschrickt; Ende ghy, HEERE, hoe lange? |
5 Keert weder, HEERE; reddet mijne ziele; verlost my om uwer goedertierenheyt wille. |
6 Want in den doot en is uwer geene gedachtenisse; wie sal u loven in’t graf? |
7 Ick ben moede van mijn suchten: ick doe mijn bedde den gantschen nacht swemmen: ick door-natte mijne bed-stede met mijne tranen. |
8 Mijn ooge is doorknaecht van verdriet, is veroudt, van wegen alle mijne tegenpartijders. |
9 Wijckt van my, alle ghy werckers der ongerechticheyt; want de HEERE heeft de stemme mijns geweens gehoort. |
10 De HEERE heeft mijne smeeckinge gehoort: de HEERE sal mijn gebedt aennemen. |
11 Alle mijne vyanden sullen seer beschaemt ende verbaest worden: sy sullen te rugge keeren, sy sullen in een oogenblick beschaemt worden. |
Einde Psalm 6