Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 59 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 59

1 EEn gouden kleynoot Davids, voor den Opper-sang-meester, Al-tascheth: doe Saul gesonden hadde, die [sijn] huys bewaren souden, om hem te dooden.
2 Reddet my van mijne vyanden, o mijn Godt: stelt my in een hooch vertreck voor de gene die tegen my opstaen.
3 Reddet my van de werckers der ongerechticheyt: ende verlost my van de mannen des bloets.
4 Want siet, sy leggen mijner ziele lagen, stercke rotten sich tegen my: sonder mijne overtredinge, ende sonder mijne sonde, o HEERE.
5 Sy loopen ende bereyden sich, sonder [mijne] misdaet: waeckt op my te gemoete, ende siet.
6 Ia ghy, HEERE Godt der heyrscharen, Godt Israëls, ontwaeckt, om alle dese heydenen te besoecken: en zijt niemant van hen genadich, die trouwlooslick ongerechticheyt bedrijven, Sela!
7 Tegen den avont keeren sy weder, sy tieren als een hont, ende sy gaen rontom de stadt.
8 Siet, sy storten overvloedichlick uyt met haren mont; sweerden zijn op hare lippen: want wie hoort’et?
9 Maer ghy, HEERE, sultse belacchen: ghy sult alle heydenen bespotten.
10 [Tegen] sijne sterckte, sal ick [op] u wachten: want Godt is mijn hooch-vertreck.
11 De Godt mijner goedertierenheyt sal my voorkomen: Godt sal my op mijne verspieders doen sien.
12 En doodtse niet, op dat mijn volck [het] niet en vergete; doetse omsweven door uwe macht, ende werptse neder: o Heere, onse schilt,
13 [Om] de sonde hares monts, [om] het woort harer lippen; ende laetse gevangen worden in haren hoochmoet: ende om den vloeck, ende om de leugen, [die] sy vertellen.
14 Verteertse in grimmicheyt, verteertse, datser niet en zijn, ende laetse weten, dat Godt heerscher is in Iacob, [ja] tot aen de eynden der aerde, Sela!
15 Laetse dan tegen den avont wederkeeren, laetse tieren als een hont, ende rontom de stadt gaen.
16 Laetse selfs omsweven om spijse: ende laetse vernachten al en zijnse niet versadicht.
17 Maer ick sal uwe sterckte singen, ende des morgens uwe goedertierenheyt vrolick roemen; om dat ghy my een hooch vertreck zijt geweest: ende eene toevlucht ten dage, als my bange was.
18 Van u, o mijne sterckte, sal ick psalm-singen: want Godt is mijn hooch vertreck, de Godt mijner goedertierenheyt.

Einde Psalm 59