Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn gouden kleynoot Davids, voor den Opper-sang-meester, Al-tascheth: doe Saul gesonden hadde, die [sijn] huys bewaren souden, om hem te dooden. |
2 Reddet my van mijne vyanden, o mijn Godt: stelt my in een hooch vertreck voor de gene die tegen my opstaen. |
3 Reddet my van de werckers der ongerechticheyt: ende verlost my van de mannen des bloets. |
4 Want siet, sy leggen mijner ziele lagen, stercke rotten sich tegen my: sonder mijne overtredinge, ende sonder mijne sonde, o HEERE. |
5 Sy loopen ende bereyden sich, sonder [mijne] misdaet: waeckt op my te gemoete, ende siet. |
6 Ia ghy, HEERE Godt der heyrscharen, Godt Israëls, ontwaeckt, om alle dese heydenen te besoecken: en zijt niemant van hen genadich, die trouwlooslick ongerechticheyt bedrijven, Sela! |
7 Tegen den avont keeren sy weder, sy tieren als een hont, ende sy gaen rontom de stadt. |
8 Siet, sy storten overvloedichlick uyt met haren mont; sweerden zijn op hare lippen: want wie hoort’et? |
9 Maer ghy, HEERE, sultse belacchen: ghy sult alle heydenen bespotten. |
10 [Tegen] sijne sterckte, sal ick [op] u wachten: want Godt is mijn hooch-vertreck. |
11 De Godt mijner goedertierenheyt sal my voorkomen: Godt sal my op mijne verspieders doen sien. |
12 En doodtse niet, op dat mijn volck [het] niet en vergete; doetse omsweven door uwe macht, ende werptse neder: o Heere, onse schilt, |
13 [Om] de sonde hares monts, [om] het woort harer lippen; ende laetse gevangen worden in haren hoochmoet: ende om den vloeck, ende om de leugen, [die] sy vertellen. |
14 Verteertse in grimmicheyt, verteertse, datser niet en zijn, ende laetse weten, dat Godt heerscher is in Iacob, [ja] tot aen de eynden der aerde, Sela! |
15 Laetse dan tegen den avont wederkeeren, laetse tieren als een hont, ende rontom de stadt gaen. |
16 Laetse selfs omsweven om spijse: ende laetse vernachten al en zijnse niet versadicht. |
17 Maer ick sal uwe sterckte singen, ende des morgens uwe goedertierenheyt vrolick roemen; om dat ghy my een hooch vertreck zijt geweest: ende eene toevlucht ten dage, als my bange was. |
18 Van u, o mijne sterckte, sal ick psalm-singen: want Godt is mijn hooch vertreck, de Godt mijner goedertierenheyt. |