Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn gouden kleynoot Davids: voor den Opper-sang-meester, Al-tascheth. |
2 Spreeckt ghylieden waerlick gerechticheyt, ghy vergaderinge? oordeelt ghy billickheden, ghy menschen kinderen? |
3 Ia ghy wercket ongerechticheden in’t herte; ghy weget het gewelt uwer handen op der aerden. |
4 De godtloose zijn vervreemdt van de baer-moeder aen: de leugen-sprekers doolen van [moeders] buyck aen. |
5 Sy hebben vyerich venijn, nae gelijckheyt van vyerich slangen-venijn: sy zijn als een doove adder, [die] haer oore toestopt: |
6 Op datse niet en hoore nae de stemme der belesers, des genen die ervaren is met besweringen omme te gaen. |
7 O Godt, verbreeckt hare tanden in haren mont: breeckt af de back-tanden der jonge leeuwen, o HEERE. |
8 Laetse smelten als water, laetse daer henen drijven: leyt hy sijne pijlen aen, laetse zijn, als ofse afgesneden waren. |
9 Laet hem henen gaen, als eene smeltende slecke: laetse, [als] eener vrouwen misdracht, de Sonne niet aenschouwen. |
10 Eer dan uwe potten den doorn-struyck gewaer worden, sal hy hem als levendich, als [in] heeten toorne wechstormen. |
11 De rechtveerdige sal sich verblijden, als hy de wrake aenschouwt: hy sal sijne voeten wasschen in het bloet des godtloosen. |
12 Ende de mensch sal seggen; Immers isser vrucht voor den rechtveerdigen: Immers isser een Godt, die op der aerden richtet. |