Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn gouden kleynoot Davids, voor den Opper-sang-meester, op Ionath Elem Rechokim: als de Philistijnen hem gegrepen hadden te Gath. |
2 Zijt my genadich, ô Godt, want de mensch soeckt my op te slocken: den gantschen dach dringt my de bestrijder. |
3 Mijne verspieders soecken [my] den gantschen dach op te slocken: want ick hebbe vele bestrijders, ô Alderhoochste! |
4 Ten dage [als] ick sal vreesen, sal ick op u vertrouwen. |
5 In Godt sal ick sijn woort prijsen; ick vertrouwe op Godt, ick en sal niet vreesen: wat soude my vleesch doen? |
6 Den gantschen dach verdraeyen sy mijne woorden: alle hare gedachten zijn tegen my ten quade. |
7 Sy rotten te samen, sy versteken sich, sy passen op mijne hielen: als die op mijne ziele wachten. |
8 Souden sy om [hare] ongerechticheyt vrygaen? Stort de volcken neder in toorne, ô Godt. |
9 Ghy hebt mijn omswerven getelt; legt mijne tranen in uwe vlessche: en zijnse niet in u register? |
10 Dan sullen mijne vyanden achterwaerts keeren, ten dage als ick roepen sal: Dit weet ick, dat Godt met my is. |
11 In Godt sal ick het woort prijsen: In den HEERE sal ick het woort prijsen. |
12 Ich vertrouwe op Godt, ick en sal niet vreesen: wat soude my de mensche doen? |
13 O Godt, op my zijn uwe geloften: ick sal u danck-seggingen vergelden. |
14 Want ghy hebt mijne ziele gereddet van den doot: oock niet mijne voeten van aenstoot, om voor Godts aengesicht te wandelen in het licht der levendigen? |