Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 55 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 55

1 EEn’ onderwijsinge Davids: voor den Opper-sang-meester, op Neginoth.
2 O Godt, neemt mijn gebedt ter ooren: ende en verbergt u niet voor mijne smeeckinge.
3 Merckt op my, ende verhoort my: ick bedrijve misbaer in mijne klachte, ende maeck getier;
4 Om den roep des vyants, van wegen de beangstiginge des godtloosen: want sy schuyven ongerechticheyt op my, ende in toorne haten sy my.
5 Mijn herte smert in’t binnenste van my: ende verschrickingen des doots zijn op my gevallen.
6 Vreese ende bevinge komt my aen: ende grouwen overdeckt my.
7 So dat ick segge; Och dat my yemant vleugelen, als eener duyve, gave! Ick soude henen vliegen, waer ick blijven mochte.
8 Siet, ick soude verre wech swerven: ick soude vernachten in de woestijne, Sela!
9 Ick soude haesten dat ick ontquame; van den drijvenden wint, van den storm.
10 Verslindtse, Heere, deylt hare tonge: want ick sie wrevel ende twist in de Stadt.
11 Dach ende nacht omringense haer op hare mueren: ende ongerechticheyt ende overlast is binnen in haer.
12 Enckel verdervinge is binnen in haer: ende list ende bedroch en wijckt niet van hare strate.
13 Want het en is geen vyant, [die] my hoont, anders soud’ ick het hebben gedragen; ’t en is mijn hater niet, [die] sich tegen my groot maeckt, anders soud’ ick my voor hem verborgen hebben.
14 Maer ghy zijt het, ô mensch als van mijne weerdicheyt; mijn leytsman, ende mijn bekende:
15 Die wy t’samen in soeticheyt heymelick raet pleegden: wy wandelden in geselschap ten huyse Godes.
16 Dat hen de doot als een schulteysscher overvalle, datse levendich ter hellen nederdalen: want boosheden zijn in hare wooninge in’t binnenste van hen.
17 My aengaende, ick sal tot Godt roepen: ende de HEERE sal my verlossen.
18 ’Savonts, ende ’smorgens, ende ’smiddachs sal ick klagen ende getier maken: ende hy sal mijne stemme hooren.
19 Hy heeft mijne ziele in vrede verlost van den strijt tegen my: want met menichten zijnse tegen my geweest.
20 Godt sal hooren, ende salse plagen, als die van outs sitt, Sela! dewijle by hen gantsch geene veranderinge en is, ende sy Godt niet en vreesen.
21 Hy slaet sijne handen aen de gene die vrede met hem hadden: hy ontheylicht sijn verbondt.
22 Sijn mont is gladder dan boter, maer sijn herte is krijch: sijne woorden zijn sachter dan olye, maer de selve zijn bloote sweerden.
23 Werpt uwe sorge op den HEERE, ende hy sal u onderhouden: hy sal in eeuwicheyt niet toelaten, dat de rechtveerdige wanckele.
24 Maer ghy, ô Godt, sult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloets ende bedrochs en sullen hare dagen niet ter helfte brengen: Ick daerentegen sal op u vertrouwen.

Einde Psalm 55