Psalm 52 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Psalm 52
1 EEn’ onderwijsinge Davids: voor den Opper-sang-meester. |
2 Als Doëg de Edomiter, gekomen was, ende Saul te kennen gegeven, ende tot hem geseyt hadde: David is gekomen ten huyse van Achimelech. |
3 Wat roemt ghy u in’t quade, o ghy geweldige? Godts goedertierenheyt [duert doch] den gantschen dach. |
4 Uwe tonge denckt enckel schade: als een geslepen scheermes, werckende bedroch. |
5 Ghy hebt het quade liever dan het goede: de leugen, dan gerechticheyt te spreken, Sela! |
6 Ghy hebt lief alle woorden van verslindinge, [ende] eene tonge des bedrochs. |
7 Godt sal u oock afbreken in eeuwicheyt: hy sal u wechrapen, ende u uyt de tente uytrucken: ja hy sal u uytwortelen uyt den lande der levendigen, Sela! |
8 Ende de rechtveerdige sullen’t sien, ende vreesen: ende sy sullen over hem lacchen, [seggende]: |
9 Siet den man, [die] Godt niet en stelde tot sijne sterckte, maer vertrouwde op de veelheyt sijns rijckdoms: hy was sterck geworden door sijn beschadigen. |
10 Maer ick sal zijn als een groene olijf-boom in Godes huys: Ick vertrouwe op Godts goedertierenheyt eeuwichlick ende altoos. |
11 Ick sal u loven in eeuwicheyt, om dat ghy’t gedaen hebt: ende ick sal uwen Name verwachten, want hy goet is voor uwe gunst-genooten. |
Einde Psalm 52