Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn Psalm Asaphs. De Godt der goden, de HEERE spreeckt, ende roept de aerde; van den op ganck der Sonne, tot aen haren onderganck. |
2 Uyt Zion, de volkomentheyt der schoonheyt, verschijnt Godt blinckende. |
3 Onse Godt sal komen ende sal niet swijgen: een vyer voor sijn aengesichte sal verteeren; ende rontom hem sal het seer stormen. |
4 Hy sal roepen tot den hemel van boven, ende tot de aerde, om sijn volck te richten. |
5 Versamelt my mijne gunst-genooten, die mijn verbont maken met offerhande. |
6 Ende de hemelen verkondigen sijne gerechticheyt: want Godt selve is Richter, Sela! |
7 Hoort, mijn volck, ende ick sal spreken; Israël, ende ick sal onder u betuygen: Ick Godt, ben uwe Godt. |
8 Om uwe offerhanden en sal ick u niet straffen: want uwe brant-offeren zijn steets voor my. |
9 Ick sal uyt u huys geenen varre nemen; [noch] bocken uyt uwe koyen. |
10 Want al ’t gedierte des wouts is mijne; de beesten op duysent bergen. |
11 Ick kenne al’t gevogelte der bergen: ende het wilt des velts is by my. |
12 So my hongerde, ick en soude’t u niet seggen: want mijne is de werelt ende hare volheyt. |
13 Soud’ ick stieren-vleesch eten, ofte bocken-bloet drincken? |
14 Offert Gode danck: ende betaelt den Alderhoochsten uwe geloften. |
15 Ende roept my aen in den dach der benautheyt: Ick salder u uyt helpen, ende ghy sult my eeren. |
16 Maer tot den godtloosen seyt Godt; Wat hebt ghy mijne insettingen te vertellen? ende neemt mijn verbont in uwen monde? |
17 Dewijle ghy de kastijdinge hatet, ende mijne woorden achter u henen werpt. |
18 Indien ghy eenen dief siet, so loopt ghy met hem: ende u deel is met de overspeelders. |
19 Uwen mont slaet ghy in ’t quade: ende uwe tonge koppelt bedroch. |
20 Ghy sitt, ghy spreeckt tegen uwen broeder, tegen den sone uwer moeder geeft ghy lasteringe uyt. |
21 Dese dingen doet ghy, ende ick swijge: ghy meent, dat ick teenemael ben gelijck ghy: Ick sal u straffen, ende sal’t ordentelick voor uwe oogen stellen. |
22 Verstaet dit doch, ghy godt-vergetende: op dat ick niet en verscheure, ende niemant en redde. |
23 Wie danck-offert, die sal my eeren: ende wie [sijnen] wech [wel] aenstelt, dien sal ick Godts heyl doen sien. |