Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn Psalm: voor den Opper-sang-meester, onder de kinderen van Korah. |
2 Hoort dit, alle ghy volcken: neemt ter ooren, alle inwoonders der werelt. |
3 Soo wel slechte als aensienlicke, t’samen rijck ende arm. |
4 Mijn mont sal enckel wijsheyt spreken: ende de overdenckinge mijns herten sal vol verstants zijn. |
5 Ick sal mijn’ oore neygen tot eene spreucke: Ick sal mijn verborgen reden openen op de harpe. |
6 Waerom soud’ick vreesen in quade dagen, [als] de ongerechtige die op de hielen zijn, my omringen? |
7 Aengaende de gene die op haer goet vertrouwen, ende op de veelheyt hares rijckdoms roemen; |
8 Niemant van hen sal [sijnen] broeder immermeer konnen verlossen: hy sal Gode sijn ransoen niet konnen geven: |
9 (Want de verlossinge harer ziele is te kostelick, ende sal in eeuwicheyt ophouden): |
10 Dat hy oock voortaen geduerichlick soude leven, [ende] de verdervinge niet sien. |
11 Want hy siet, dat de wijse sterven, dat t’samen een dwaes ende onvernuftige omkomen; ende haer goet anderen nalaten. |
12 Hare binnenste-gedachte is, dat hare huysen sullen zijn in eeuwicheyt, hare wooningen van geslachte tot geslachte: sy noemen de landen nae hare namen. |
13 De mensche nochtans, [die] in weerde is, en blijft niet: hy wort gelijck als de beesten, [die] vergaen. |
14 Desen haren wech is eene dwaesheyt van hen: nochtans hebben hare nakomelingen een welbehagen in hare woorden, Sela! |
15 Men setse als schapen in ’t graf, de doot salse afweyden; ende de oprechte sullen over hen heerschen in dien morgenstont: ende het graf sal hare gedaente verslijten, [elck] uyt sijne wooninge. |
16 Maer Godt sal mijne ziele van ’t gewelt des grafs verlossen: want hy sal my opnemen, Sela! |
17 En vreest niet wanneer een man rijck wort; wanneer de eere van sijn huys groot wort. |
18 Want hy en sal in sijn sterven niet met allen mede nemen: sijne eere en sal hem niet nae dalen. |
19 Hoewel hy sijne ziele in sijn leven segent; ende sy u loven, om dat ghy u selven goet doet: |
20 So sal sy [doch] komen tot het geslachte harer vaderen: Tot in eeuwicheyt en sullen sy het licht niet sien. |
21 De mensche, [die] in weerde is, ende geen verstant en heeft, wort gelijck als de beesten [die] vergaen. |