Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 49 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 49

1 EEn Psalm: voor den Opper-sang-meester, onder de kinderen van Korah.
2 Hoort dit, alle ghy volcken: neemt ter ooren, alle inwoonders der werelt.
3 Soo wel slechte als aensienlicke, t’samen rijck ende arm.
4 Mijn mont sal enckel wijsheyt spreken: ende de overdenckinge mijns herten sal vol verstants zijn.
5 Ick sal mijn’ oore neygen tot eene spreucke: Ick sal mijn verborgen reden openen op de harpe.
6 Waerom soud’ick vreesen in quade dagen, [als] de ongerechtige die op de hielen zijn, my omringen?
7 Aengaende de gene die op haer goet vertrouwen, ende op de veelheyt hares rijckdoms roemen;
8 Niemant van hen sal [sijnen] broeder immermeer konnen verlossen: hy sal Gode sijn ransoen niet konnen geven:
9 (Want de verlossinge harer ziele is te kostelick, ende sal in eeuwicheyt ophouden):
10 Dat hy oock voortaen geduerichlick soude leven, [ende] de verdervinge niet sien.
11 Want hy siet, dat de wijse sterven, dat t’samen een dwaes ende onvernuftige omkomen; ende haer goet anderen nalaten.
12 Hare binnenste-gedachte is, dat hare huysen sullen zijn in eeuwicheyt, hare wooningen van geslachte tot geslachte: sy noemen de landen nae hare namen.
13 De mensche nochtans, [die] in weerde is, en blijft niet: hy wort gelijck als de beesten, [die] vergaen.
14 Desen haren wech is eene dwaesheyt van hen: nochtans hebben hare nakomelingen een welbehagen in hare woorden, Sela!
15 Men setse als schapen in ’t graf, de doot salse afweyden; ende de oprechte sullen over hen heerschen in dien morgenstont: ende het graf sal hare gedaente verslijten, [elck] uyt sijne wooninge.
16 Maer Godt sal mijne ziele van ’t gewelt des grafs verlossen: want hy sal my opnemen, Sela!
17 En vreest niet wanneer een man rijck wort; wanneer de eere van sijn huys groot wort.
18 Want hy en sal in sijn sterven niet met allen mede nemen: sijne eere en sal hem niet nae dalen.
19 Hoewel hy sijne ziele in sijn leven segent; ende sy u loven, om dat ghy u selven goet doet:
20 So sal sy [doch] komen tot het geslachte harer vaderen: Tot in eeuwicheyt en sullen sy het licht niet sien.
21 De mensche, [die] in weerde is, ende geen verstant en heeft, wort gelijck als de beesten [die] vergaen.

Einde Psalm 49