Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn Liedt een Psalm, voor de kinderen van Korah. |
2 De HEERE is groot, ende seer te prijsen; in de Stadt onses Godts, [op] den berch sijner heylicheyt. |
3 Schoon van gelegentheyt, eene vreuchde der gantscher aerde is de berch Zion, [aen] de zijden van’t Noorden; De stadt des grooten Conincks. |
4 Godt is in hare Paleysen; hy isser bekent voor een hooch vertreck. |
5 Want siet, de Coningen waren vergadert; sy waren t’samen doorgetogen. |
6 [Gelijck] sy’t sagen, alsoo waren sy verwondert: Sy werden verschrickt, sy haesteden wech. |
7 Bevinge greepse aldaer aen; smerte als eener barender [vrouwe]. |
8 Met eenen Oosten wint verbreeckt ghy de schepen van Tharsis. |
9 Gelijck wy gehoort hadden, alsoo hebben wy gesien in de stadt des HEEREN der heyrscharen, in de Stadt onses Godts: Godt sal haer bevestigen tot in eeuwicheyt, Sela! |
10 O Godt, wy gedencken uwer weldadicheyt; in’t midden uwes Tempels. |
11 Gelijck uwen Naem is, ô Godt, alsoo is uwen roem tot aen de eynden der aerde: uwe rechterhant is vol van gerechticheyt. |
12 Laet den berch Zion blijde zijn, laet de dochteren van Iuda haer verheugen; om uwer oordeelen wille. |
13 Gaet rontom Zion, ende omringtse: tellet hare torens. |
14 Settet u herte op hare vestinge, beschouwet onderscheydentlick hare Paleysen; op dat ghy’t den navolgenden geslachte vertellet; |
15 Want dese Godt is onse Godt eeuwichlick ende altoos: hy sal ons geleyden totter doot toe. |