Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 45 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 45

1 EEn’ onderwijsinge, een liedt der liefden: voor den Opper-sang-meester onder de kinderen van Korah, op Schofchannim.
2 Mijn herte geeft een goede reden op: Ick segge mijne gedichten uyt van eenen Coninck; mijne tonge is eene penne eens veerdigen schrijvers.
3 Ghy zijt veel schoonder dan de menschen kinderen; genade is uytgestort in uwe lippen; daerom heeft u Godt gesegent in eeuwicheyt.
4 Gordt u sweert aen de heupe, o helt; uwe Majesteyt ende uwe heerlickheyt.
5 Ende rijdt voorspoedichlick [in] uwe heerlickheyt, op het woort der waerheyt, ende rechtveerdige sachtmoedicheyt: ende uwe rechterhant sal u vreeslicke dingen leeren.
6 Uwe pijlen zijn scherp, volcken sullen onder u vallen: [sy treffen] in’t herte van des Conincks vyanden.
7 Uwen throon, o Godt, is eeuwichlick ende altoos; het scepter uwes Coninckrijcks is een scepter der rechtmaticheyt.
8 Ghy hebt gerechticheyt lief, ende hatet godtloosheyt: Daerom heeft u, o Godt, uwe Godt gesalft met vreuchden-olye boven uwe medegenooten.
9 Alle uwe kleederen zijn myrrhe, ende aloë, [ende] cassie; uyt de elpenbeenen paleysen, van waer sy u verblijden.
10 Dochters van Coningen zijn onder uwe kostelicke [staet-dochteren]; de Coninginne staet aen uwe rechter-hant, in’t fijnste gout van Ophir.
11 Hoort, o dochter, ende siet, ende neygt uwe oore: ende vergeet u volck, ende uwes vaders huys.
12 So sal de Coninck lust hebben aen uwe schoonheyt; Dewijle hy uwe Heer is, so buycht u voor hem neder.
13 Ende de dochter van Tyrus, de rijcke onder den volcke, sullen u aengesichte met geschenck smeecken.
14 Des Conincks dochter is geheel vereerlickt inwendich; hare kleedinge is van gouden borduersel.
15 In gestickte kleederen sal sy tot den Coninck geleydt worden; de Ionge dochteren [die] achter haer zijn, hare mede-gesellinnen, sullen tot u gebracht worden.
16 Sy sullen geleydt worden met alle-blijtschap ende verheuginge; sy sullen ingaen in des Conincks Paleys.
17 In plaetse van uwe vaderen, sullen uwe sonen zijn; ghy sultse tot Vorsten setten over de gantsche aerde.
18 Ick sal uwes naems doen gedencken van elcken geslachte tot geslachte: daerom sullen u de volcken loven eeuwichlick ende altoos.

Einde Psalm 45