Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 44 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 44

1 EEn onderwijsinge: voor den Opper-sang-meester, onder de kinderen van Korah.
2 O Godt, wy hebben’t met onse ooren gehoort, onse vaders hebben’t ons vertelt: ghy hebt een werck gewrocht in hare dagen, in de dagen van outs.
3 Ghy hebt de Heydenen met uwe hant uyt de besittinge verdreven, maer haerlieden geplantt; ghy hebt de volcken geplaecht, haerlieden daer en tegen doen voortschieten.
4 Want sy hebben het lant niet ge-erft door haer sweert, ende haren arm heeft hen geen heyl gegeven: maer uwe rechterhant, ende uwen arm, ende het licht uwes aengesichts; om dat ghy een welbehagen in hen haddet.
5 Ghy selfs zijt mijn Coninck, ô Godt; gebiedt de verlossingen Iacobs.
6 Door u sullen wy onse wederpartijders met hoornen stooten: in uwen Name sullen wy vertreden die tegen ons opstaen.
7 Want ick vertrouwe niet op mijnen boge; ende mijn sweert en sal my niet verlossen.
8 Maer ghy verlost ons van onse wederpartijders; ende ghy maeckt onse haters beschaemt.
9 In Godt roemen wy den gantschen dach: ende uwen Naem sullen wy loven in eeuwicheyt, Sela!
10 Maer [nu] hebt ghy ons verstooten, ende te schande gemaeckt; dewijle ghy met onse krijchs-heyren niet uyt en treckt.
11 Ghy doet ons achterwaerts keeren vanden wederpartijder: ende onse haters berooven [ons] voor sich.
12 Ghy geeft ons over als schapen ter spijse: ende ghy verstroyt ons onder de heydenen.
13 Ghy verkoopt u volck om geene weerdye; ende ghy en verhoogt haren prijs niet.
14 Ghy stelt ons onsen nabueren tot smaet; tot spot ende schimp den genen, die rontom ons zijn.
15 Ghy stelt ons tot een spreeckwoort onder de heydenen: tot eene hooft-schuddinge onder de volckeren.
16 Mijne schande is den gantschen dach voor my: ende de schaemte mijns aengesichts bedeckt my:
17 Om de stemme des hooners, ende des lasteraers; van wegen den vyant,ende den wraeck-gierigen.
18 Dit alles is ons overgekomen, nochtans en hebben wy uwer niet vergeten; nochte valschelick gehandelt tegen u verbont.
19 Ons herte en is niet achterwaerts gekeert; noch onse ganck geweken van u pat.
20 Hoewel ghy ons verplettert hebt in eene plaetse der Draken; ende ons met eene doots-schaduwe bedeckt hebt.
21 So wy den Naem onses Godts hadden vergeten; ende onse handen tot eenen vreemden Godt uytgebreydt;
22 Soude Godt sulcx niet ondersoecken? want hy weet de verborgentheden des herten.
23 Maer om uwent wille worden wy den gantschen dach gedoodt; wy worden geacht als slacht-schapen.
24 Waeckt op, waerom soudt ghy slapen, Heere? Ontwaeckt, en verstoot niet in eeuwicheyt.
25 Waerom soudt ghy u aengesicht verbergen? onse elende, ende onse onderdruckinge vergeten?
26 Want onse ziele is in’t stof nedergebogen; onse buyck kleeft aen d’aerde.
27 Staet op, ons ter hulpe, ende verlost ons om uwer goedertierenheyt wille.

Einde Psalm 44