Psalm 4 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Psalm 4
1 EEn Psalm Davids, voor den opper-sang-meester, op Neginoth. |
2 Als ick roepe, verhoort my, ô Godt mijner gerechticheyt; In benautheyt hebt ghy my ruymte gemaeckt: zijt my genadich, ende hoort mijn gebedt. |
3 Ghy mannen, hoe lange sal mijne eere tot schande zijn? [hoe lange] sult ghy de ydelheyt beminnen, de leugen soecken? Sela! |
4 Wetet doch, dat de HEERE sich eenen gunst-genoot heeft afgesondert: de HEERE sal hooren als ick tot hem roepe. |
5 Zijt beroert, ende en sondicht niet, spreeckt in ulieder herte op u leger, ende zijt stille, Sela! |
6 Offert offerhanden der gerechticheyt, ende vertrouwt op den HEERE. |
7 Vele seggen; Wie sal ons het goede doen sien? verheft ghy over ons het licht uwes aenschijns, ô HEERE. |
8 Ghy hebt vreuchde in mijn herte gegeven, meer dan ter tijt, als haer koorn ende haren most vermenichvuldigt zijn. |
9 Ick sal in vrede t’samen nederliggen ende slapen; want ghy, ô HEERE, alleen, sult my doen seker woonen. |
Einde Psalm 4