Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 32 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 32

1 EEn onderwijsinge Davids. Welgelucksalich is hy, wiens overtredinge vergeven, wiens sonde bedeckt is.
2 Welgelucksalich is de mensche, dien de HEERE d’ongerechticheyt niet toe en rekent; ende in wiens geest geen bedroch en is.
3 Doe ick sweech, wierden mijne beenderen veroudert, in mijn brullen den gantschen dach.
4 Want uwe hant was dach ende nacht swaer op my, mijn sap wert verandert in somer-droochten, Sela!
5 Mijne sonde maeckt’ ick u bekent, ende mijne ongerechticheyt en bedeckt’ ick niet: Ick seyde; Ick sal belijdenisse van mijne overtredingen doen voor den HEERE; ende ghy vergaeft d’ongerechticheyt mijner sonde, Sela!
6 Hierom sal u een yeder heylige aenbidden in vindens tijt; Ia in eenen overloop van groote wateren, sullen sy hem niet aenraken.
7 Ghy zijt my eene verberginge, ghy behoedt my voor benaeutheyt; ghy omringt my met vrolicke gesangen van bevrydinge, Sela!
8 Ick sal u onderwijsen, ende u leeren van den wech, dien ghy gaen sult; Ick sal raetgeven, mijn’ ooge sal op u zijn.
9 Weest niet gelijck een peert, gelijck een muyl-ezel, welck geen verstant en heeft, welckes muyl men breydelt met toom ende gebitt, op dattet tot u niet en genaecke.
10 De godtloose heeft vele smerten; maer die op den HEERE vertrouwt, dien sal de goedertierenheyt omringen.
11 Verblijdet u inden HEERE, ende verheuget u, ghy rechtveerdige, ende singet vrolick, alle ghy oprechte van herten.

Einde Psalm 32