Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn onderwijsinge Davids. Welgelucksalich is hy, wiens overtredinge vergeven, wiens sonde bedeckt is. |
2 Welgelucksalich is de mensche, dien de HEERE d’ongerechticheyt niet toe en rekent; ende in wiens geest geen bedroch en is. |
3 Doe ick sweech, wierden mijne beenderen veroudert, in mijn brullen den gantschen dach. |
4 Want uwe hant was dach ende nacht swaer op my, mijn sap wert verandert in somer-droochten, Sela! |
5 Mijne sonde maeckt’ ick u bekent, ende mijne ongerechticheyt en bedeckt’ ick niet: Ick seyde; Ick sal belijdenisse van mijne overtredingen doen voor den HEERE; ende ghy vergaeft d’ongerechticheyt mijner sonde, Sela! |
6 Hierom sal u een yeder heylige aenbidden in vindens tijt; Ia in eenen overloop van groote wateren, sullen sy hem niet aenraken. |
7 Ghy zijt my eene verberginge, ghy behoedt my voor benaeutheyt; ghy omringt my met vrolicke gesangen van bevrydinge, Sela! |
8 Ick sal u onderwijsen, ende u leeren van den wech, dien ghy gaen sult; Ick sal raetgeven, mijn’ ooge sal op u zijn. |
9 Weest niet gelijck een peert, gelijck een muyl-ezel, welck geen verstant en heeft, welckes muyl men breydelt met toom ende gebitt, op dattet tot u niet en genaecke. |
10 De godtloose heeft vele smerten; maer die op den HEERE vertrouwt, dien sal de goedertierenheyt omringen. |
11 Verblijdet u inden HEERE, ende verheuget u, ghy rechtveerdige, ende singet vrolick, alle ghy oprechte van herten. |