Psalm 26 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Psalm 26
1 [EEn Psalm] Davids. Doet my recht, HEERE, want ick wandele in mijne oprechticheyt; ende ick vertrouwe op den HEERE, ick en sal niet wanckelen. |
2 Proeft my, HEERE, ende versoeckt my; toetst mijne nieren, ende mijn herte. |
3 Want uwe goedertierenheyt is voor mijne oogen; ende ick wandele in uwe waerheyt. |
4 Ick en sitte niet by ydele lieden; ende met bedeckte lieden en gae ick niet om. |
5 Ick hate de vergaderinge der boosdoenders; ende by de godtloose en sitt ick niet. |
6 Ick wassche mijne handen in onschult; ende ick gae rontom uwen altaer, ô HEERE: |
7 Om te doen hooren de stemme des lofs, ende om te vertellen alle uwe wonderen. |
8 HEERE, ick hebbe lief de wooninge uwes huyses; ende de plaetse des Tabernakels uwer eere. |
9 En raept mijne ziele niet wech met de sondaren; noch mijn leven met de mannen des bloets: |
10 In welcker handen schendelick bedrijf is; ende welcker rechter-hant vol geschencken is. |
11 Maer ick wandele in mijne oprechticheyt; verlost my [dan], ende zijt my genadich. |
12 Mijn voet staet op effener bane; Ick sal den HEERE loven in de vergaderingen. |
Einde Psalm 26