Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 25 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 25

1 [EEn Psalm] Davids. Aleph. Tot u, ô HEERE, hef ick mijne ziele op.
2 Beth. Mijn Godt, op u vertrouw ick, en laet my niet beschaemt worden; Laet mijne vyanden niet van vreuchde opspringen over my.
3 Gimel. Ia, alle die u verwachten, en sullen niet beschaemt worden: sy sullen beschaemt worden, die trouwlooslick handelen sonder oorsake.
4 Daleth. HEERE, maeckt my uwe wegen bekent; leert my uwe paden.
5 He Vau. Leydt my in uwe waerheyt, ende leert my, want ghy zijt de Godt mijns Heyls; u verwacht ick den gantschen dach.
6 Zain. Gedenckt, HEERE, uwer barmherticheden, ende uwer goedertierenheden; want die zijn van eeuwicheyt.
7 Cheth. Gedenckt niet der sonden mijner jonckheyt, noch mijner overtredingen, gedenckt mijner nae uwe goedertierenheyt; om uwer goetheyt wille, ô HEERE.
8 Teth. De HEERE is goet ende recht; daerom sal hy de sondaers onderwijsen in den wech.
9 Iod. Hy sal de sachtmoedige leyden in’t recht; ende hy sal de sachtmoedige sijnen wech leeren.
10 Caph. Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheyt, ende waerheyt; den genen, die sijn verbont ende sijne getuygenissen bewaren.
11 Lamed. Om uwes Naems wille, HEERE, so vergeeft mijne ongerechticheyt; want die is groot.
12 Mem. Wie is de man, die den HEERE vreest? Hy sal hem onderwijsen inden wech, dien hy sal hebben te verkiesen.
13 Nun. Sijne ziele sal vernachten in ’t goede: ende sijn zaet sal de aerde be-erven.
14 Samech. De verborgentheyt des HEEREN is voor de gene die hem vreesen; ende sijn verbont, om hen [die] bekent te maken.
15 Ajin. Mijne oogen zijn geduerichlick op den HEERE; want hy sal mijne voeten uyt het net uytvoeren.
16 Pe. Wendt u tot my, ende zijt my genadich; want ick ben eensaem ende elendich.
17 Tsade. De benaeuwtheden mijns herten hebben haer wijt uytgestreckt; voert my uyt mijne nooden.
18 Resch. Aensiet mijne elende ende mijne moeyte; ende neemt wech alle mijne sonden.
19 Resch. Aensiet mijne vyanden want sy vermenichvuldigen; ende sy haten my met eenen wreveligen haet.
20 Schin. Bewaert mijne ziele, ende reddet my; laet my niet beschaemt worden, want ick betrouw’ op u.
21 Thau. Laet oprechticheyt ende vroomicheyt my behoeden; want ick verwacht’ u.
22 O Godt, verlost Israël uyt alle sijne benauwtheden.

Einde Psalm 25