Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 WAerom woeden de heydenen, ende bedencken de volcken ydelheyt? |
2 De Coningen der aerden stellen sich op, ende de Vorsten beraetslagen te samen, tegen den HEERE, ende tegen sijnen Gesalfden [seggende]: |
3 Laet ons hare banden verscheuren, ende hare touwen van ons werpen. |
4 Die in den hemel woont, sal lacchen; de Heere salse bespotten. |
5 Dan sal hy tot hen spreken in sijnen toorn, ende in sijne grimmicheyt sal hyse verschricken. |
6 Ick doch hebbe mijnen Coninck gesalft over Zion, den berch mijner heylicheyt. |
7 Ick sal van het besluyt verhalen: De HEERE heeft tot my geseyt; Ghy zijt mijn Sone, heden heb ick u gegenereert. |
8 Eyscht van my, ende ick sal de heydenen geven [tot] u erfdeel, ende de eynden der aerde [tot] uwe besittinge. |
9 Ghy sultse verpletteren met eenen yseren scepter, ghy sultse in stucken slaen als een potte-backers vat. |
10 Nu dan, ghy Coningen, handelt verstandichlick, laet u tuchtigen, ghy Richters der aerden. |
11 Dient den HEERE met vreese, ende verheugt u met bevinge. |
12 Kusset den Sone, op dat hy niet en toorne, ende ghy [op] den wech vergaet, wanneer sijn toorn maer een weynich soude ontbranden: welgelucksalich zijn alle, die op hem betrouwen. |