Psalm 149 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Psalm 149
| 1 HAlelu-Iah. Singt den HEERE een nieuw Liedt: sijn lof zy in de gemeynte [sijner] gunst-genooten. |
| 2 Dat Israël sich verblyde in den genen die hem gemaeckt heeft: dat de kinderen Zions haer verheugen over haren Coninck. |
| 3 Datse sijnen Name loven, op de fluyte: dat sy hem psalm-singen op de trommel ende harpe. |
| 4 Want de HEERE heeft een welgevallen aen sijn volck: hy sal de sachtmoedige vercieren met heyl. |
| 5 Dat [sijne] gunst-genooten van vreuchde opspringen om [die] eere: datse juychen op hare legers. |
| 6 De verheffingen Godes sullen in hare kele zijn: ende een tweesnijdende sweert in hare hant: |
| 7 Om wrake te doen over de heydenen: [ende] bestraffingen over de volcken. |
| 8 Om hare Coningen te binden met ketenen: ende hare Achtbare met yseren boeyen. |
| 9 Om het beschreven recht over hen te doen: Dit sal de heerlickheyt van alle sijne gunst-genooten zijn. Halelu-Iah. |
Einde Psalm 149