Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 141 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 141

1 EEn Psalm Davids. HEERE, Ickroepe u aen, haest u tot my: neemt mijne stemme ter oore, als ick tot u roepe.
2 Mijn gebedt worde gestelt als reuckwerk voor u aengesichte: de opheffinge mijner handen, [als] het avont-offer.
3 HEERE, settet een wacht voor mijnen mont: behoedet de deure mijner lippen.
4 En neycht mijn herte niet tot een quade sake, om eenigen handel in godtloosheyt te handelen, met mannen die ongerechticheyt wercken: ende dat ick niet en ete van hare leckernijen.
5 De rechtveerdige slae my, ’tsal weldadicheyt zijn, ende hy bestraffe my, ’tsal olye des hoofts zijn, het en sal mijn hooft niet breken: want noch sal oock mijn gebedt [voor hen] zijn in hare tegenspoeden.
6 Hare Richters zijn aen de zijde der steenrotze vry gelaten geweest, ende hebben gehoort mijne redenen, datse aengenaem waren.
7 Onse beenderen zijn verstroyt aen den mont des grafs, gelijck of yemant op der aerde [yet] geklooft ende verdeylt hadde.
8 Doch op u zijn mijne oogen, HEERE Heere, op u betrouwe ick, en onbloott mijne ziele niet.
9 Bewaert my voor’t gewelt des stricks [dien]sy my geleyt hebben: ende [voor] de valstricken der werckers der ongerechticheyt.
10 Dat de godtloose, elck in sijn gaern vallen, t’samen tot dat ick sal zijn voorby-gegaen.

Einde Psalm 141