Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 140 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 140

1 EEn Psalm Davids voor den Opper-sang-meester.
2 Reddet my, HEERE, van den quaden mensche: behoedt my voor den man alles gewelts:
3 Die veel quaets in’t herte dencken: alle dagen t’samen komen om te oorlogen.
4 Sy scherpen hare tonge, als een slange: heet adder-vergift is onder hare lippen, Sela!
5 Bewaert my, HEERE, van de handen des godtloosen: behoedt my van den man alles gewelts: [van die] die mijne voeten dencken wech te stooten.
6 De hoovaerdige hebben my eenen strick verborgen, ende koorden: sy hebben een net uytgespreydt aen de zijde des wechs: val-stricken hebbense my gesett, Sela!
7 Ick hebbe tot den HEERE geseyt, seyt, Ghy zijt mijn Godt: neemt ter oore, o HEERE, de stemme mijner smeeckingen.
8 HEERE Heere, sterckte mijnes heyls, ghy hebt mijn hooft bedeckt ten dage der wapeninge.
9 En geeft, HEERE, de begeerte des godtloosen niet: en bevoordert sijn quaet voornemen niet: sy souden haer verheffen, Sela!
10 Aengaende ’t hooft der gener die my omringen: de overlast harer lippen overdeckese.
11 Vyerige colen moeten op haer geschuddet worden: hy doese vallen in’t vyer, in diepe kuylen, datse niet weder op en staen.
12 Een man van [quade] tonge en sal op der aerde niet bevesticht worden: een boos man des gewelts dien sal men jagen, tot dat hy geheel verdreven is.
13 Ick weet dat de HEERE de rechtsake des elendigen, [ende] het recht der nootdurftigen sal uytvoeren.
14 Gewisselick de rechtveerdige sullen uwen Name loven: de oprechte sullen voor u aengesichte blijven.

Einde Psalm 140