Psalm 138 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Psalm 138
1 [EEn Psalm] Davids. Ick sal u loven met mijn geheel herte: in de tegenwoordicheyt der goden sal ick u psalm-singen. |
2 Ick sal my nederbuygen nae het paleys uwer heylicheyt, ende ick sal uwen Name loven, om uwe goedertierenheyt, ende om uwe waerheyt: want ghy hebt van wegen uwen gantschen Name u woort groot gemaeckt. |
3 Ten dage [als] ick riep, so hebt ghy my verhoort: Ghy hebt my versterckt [met] kracht in mijne ziele. |
4 Alle Coningen der aerde sullen u, O HEERE, loven, wanneer sy gehoort sullen hebben de redenen uwes monts. |
5 Ende sy sullen singen van de wegen des HEEREN, want de heerlickheyt des HEEREN is groot. |
6 Want de HEERE is hooge, nochtans siet hy den nederigen aen, ende den verhevenen kent hy van verre. |
7 Als ick wandele in het midden der benautheyt, maeckt ghy my levendich, uwe hant streckt ghy uyt tegen den toorn mijner vyanden, ende uwe rechterhant behoudt my. |
8 De HEERE sal’t voor my voleynden: uwe goedertierenheyt, HEERE, is in eeuwicheyt: En laet niet varen de wercken uwer handen. |
Einde Psalm 138