Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 135 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 135

1 HAlelu-Iah. Prijst den Name des HEEREN, prijst [hem] ghy knechten des HEEREN.
2 Die ghy staet in ’t Huys des HEEREN, in de voorhoven des Huyses onses Godts.
3 Looft den HEERE, want de HEERE is goet: psalm-singt sijnen Name, want hy is lieflick.
4 Want de HEERE heeft sich Iacob verkoren: Israël tot sijn eygendom.
5 Want ick weet dat de HEERE groot is: ende dat onse Heere boven alle Goden is.
6 Al wat den HEERE behaegt, doet hy, inde hemelen, ende op d’aerde, in de Zeen, ende alle Afgronden.
7 Hy doet dampen opklimmen van het eynde der aerde: Hy maeckt de blixemen met den regen: Hy brengt den wint uyt sijne schat-kameren voort.
8 Die d’eerstgeborene van Egypten sloech, van den mensche aen tot het vee toe.
9 Hy sondt teekenen ende wonderen in ’t midden van u, ô Egypten: tegen Pharao, ende tegen alle sijne knechten.
10 Die vele volcken sloech: ende machtige Coningen doodde:
11 Sihon den Conink der Amoriten, ende Og den Coninck van Basan: ende alle de Coninckrijcken van Canaan.
12 Ende hy gaf haer lant ten erve, ten erve aen sijn volck Israël.
13 O HEERE, uwen Name is in eeuwicheyt: Heere, uwe gedachtenisse is van geslachte tot geslachte.
14 Want de HEERE sal sijn volck richten, ende ’tsal hem berouwen over sijne knechten.
15 De Afgoden der heydenen zijn silver ende gout: een werck van menschen handen.
16 Sy hebben eenen mont, maer en spreken niet: sy hebben oogen, maer en sien niet.
17 Ooren hebben sy, maer en hooren niet: oock en isser geen adem in haren mont.
18 Dat diese maken, hen gelijck worden, [ende] al wie op haer vertrouwt.
19 Ghy huys Israëls, lovet den HEERE: Ghy huys Aarons lovet den HEERE.
20 Ghy huys van Levi, lovet den HEERE: ghy die den HEERE vreest, lovet den HEERE.
21 Gelooft zy de HEEEE uyt Zion, die te Ierusalem woont, Halelu-Iah.

Einde Psalm 135