Psalm 122 – Statenvertaling editie 1637
Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
Psalm 122
1 EEn Liedt Hammaaloth, van David: Ick verblijde my in de gene die tot my seggen: Wy sullen in ’t huys des HEEREN gaen: |
2 Onse voeten, zijn staende in uwe poorten, ô Ierusalem. |
3 Ierusalem is gebouwt, als eene Stadt, die wel t’samen gevoecht is. |
4 Waer henen de Stammen opgaen, de Stammen des HEEREN, [tot] het getuygenisse Israëls, om den Name des HEEREN te dancken. |
5 Want daer zijn de stoelen des gerichts gesett, de stoelen des huyses Davids. |
6 Biddet om de vrede van Ierusalem: wel moetense varen die u beminnen. |
7 Vrede zy in uwe vestinge, welvaren in uwe paleysen. |
8 Om mijner Broederen, ende mijner Vrienden wille, sal ick nu spreken, Vrede zy in u. |
9 Om des Huyses des HEEREN onses Godts wille, sal ick het goede voor u soecken. |
Einde Psalm 122