Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 106 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 106

1 HAlelu-Iah. Lovet den HEERE, want hy is goet: want sijne goedertierenheyt is in der eeuwicheyt.
2 Wie sal de mogentheden des HEEREN uytspreken? al sijnen lof verkondigen?
3 Welgelucksalich zijnse, die het recht onderhouden: die t’aller tijt gerechticheyt doet.
4 Gedenckt mijner, ô HEERE, nae het wel-behagen [tot] u volck, besoeckt my met u heyl.
5 Op dat ick aenschouwe het goede uwer uytverkorenen: op dat ick my verblijde met de blijtschap uwes volcks: op dat ick my roeme met u erfdeel.
6 Wy hebben gesondicht, mitsgaders onse vaderen, wy hebben verkeerdelick gedaen, wy hebben godtlooslick gehandelt.
7 Onse vaders in Egypten en hebben niet gelett op uwe wonderen, sy en zijn de menichte uwer goedertierenheden niet gedachtich geweest: maer sy waren wederspannich aen de zee, by de schelf-zee.
8 Doch hy verlostese om sijnes Naems wille, op dat hy sijne mogentheyt bekent maeckte.
9 Ende hy scholdt de schelf-zee, so datse verdroochde: Ende hy dedese wandelen door de afgronden, als [door] eene woestijne.
10 Ende hy verlostese uyt de hant des haters, ende hy bevrijddese van de hant des vyants.
11 Ende de wateren overdeckten hare wederpartijders: niet een van hen en bleeffer over.
12 Doe geloofden sy aen sijne woorden: sy songen sijnen lof.
13 [Doch] sy vergaten haest sijne wercken: sy en verbeydden nae sijnen raedt niet.
14 Maer sy werden belust met lust in de woestijne, ende sy versochten Godt in de wildernisse.
15 Doe gaf hy hen hare begeerte: maer hy sondt aen hare zielen eene magerheyt.
16 Ende sy benijdden Mose in’t leger: [ende] Aaron den heyligen des HEEREN.
17 De aerde dede haer op, ende verslondt Dathan, ende overdeckte de vergaderinge Abirams.
18 Ende een vyer brandde onder hare vergaderinge, een vlamme stack de godtloose aen brant.
19 Sy maeckten een kalf by Horeb, ende sy bogen haer voor een gegoten beelt.
20 Ende sy veranderden hare eere in de gedaente van eenen osse, die gras eett.
21 Sy vergaten Godes hares heylants, die groote dingen gedaen hadde in Egypten:
22 Wonderdaden in het lant Chams: vreeslicke dingen aen de schelf-zee.
23 Dies hy seyde, dat hyse verdelgen soude, ten ware dat Mose, sijn uytverkoren, in de scheure voor sijn aengesichte gestaen hadde, om sijne grimmicheyt af te keeren, dat hyse niet en verdorf.
24 Sy versmaedden oock het gewenschte lant: sy en geloofden sijn woort niet.
25 Maer sy murmureerden in hare tenten: nae de stemme des HEEREN en hoordense niet.
26 Dies hief hy tegen hen sijne hant op [sweerende] dat hyse nedervellen soude in de woestijne.
27 Ende dat hy haer zaet soude nedervellen onder de heydenen, ende haer verstroyen soude door de landen.
28 Oock hebben sy haer gekoppelt aen Baal-Peor, ende sy hebben de offerhanden der dooden gegeten.
29 Ende sy hebben [den HEERE] tot toorn verweckt met hare daden, so dat de plage eene inbreucke onder haer dede.
30 Doe stont Pinehas op, ende hy oeffende gerichte, ende de plage wert opgehouden.
31 Ende ’t is hem gerekent tot gerechticheyt, van geslachte tot geslachte tot in eeuwicheyt.
32 Sy maeckten [hem] oock seer toornich aen het twist-water, ende ’t ginck Mosi qualick om harent wille.
33 Want sy verbitterden sijnen Geest: so dat hy [wat] onbedachtelick voort-bracht met sijne lippen.
34 Sy en hebben die volcken niet verdelcht die de HEERE hen geseyt hadde.
35 Maer sy vermengden haer met de heydenen, ende leerden der selver wercken.
36 Ende sy dienden hare afgoden, ende sy werden hen tot eenen strick.
37 Daerenboven hebben sy hare sonen ende hare dochteren den duyvelen op-geoffert.
38 Ende sy hebben onschuldich bloet vergoten, het bloet harer sonen, ende harer dochteren, die sy den afgoden van Canaan hebben op-geoffert so dat het lant door dese bloetschulden is ontheylicht geworden.
39 Ende sy ontreynichden haer door hare wercken: ende sy hebben gehoereert door hare daden.
40 Dies is de toorn des HEEREN ontsteken tegen sijn volck: ende hy heeft eenen grouwel gehadt aen sijn erfdeel.
41 Ende hy gafse in de hant der heydenen: ende hare haters heerschten over haer.
42 Ende hare vyanden hebbense verdruckt: ende sy zijn vernedert geworden onder hare hant.
43 Hy heeftse menichmael gereddet, maer sy verbitterden [hem] door haren raet, ende werden uytgeteert door hare ongerechticheyt.
44 Nochtans sach hy hare benautheyt aen, als hy haer geschrey hoorde.
45 Ende hy dacht tot haren besten aen sijn verbont, ende ’t beroude hem, nae de veelheyt sijner goedertierenheden.
46 Dies gaf hy haer barmherticheyt voor het aengesicht aller diese gevangen hadden.
47 Verlost ons HEERE, onse Godt, ende versamelt ons uyt de heydenen, op dat wy den Name uwer heylicheyt loven, ons beroemende in uwen lof.
48 Gelovet zy de HEERE de Godt Israëls, van eeuwicheyt ende tot in eeuwicheyt, ende al het volck segge, Amen, Halelu-Iah.

Einde Psalm 106