Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 105 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 105

1 LOvet den HEERE, roept sijnen Name aen, maeckt sijne daden bekent onder de volcken.
2 Singt hem, psalm-singt hem, spreeckt aendachtelick van alle sijne wonderen.
3 Roemt u in den Naem sijner heylicheyt: het herte der gener die den HEERE soecken, verblijde sich.
4 Vraecht nae den HEERE, ende sijne sterckte: soeckt sijn aengesichte gedurichlick.
5 Gedenckt sijner wonderen, die hy gedaen heeft: sijner wonder-teeckenen, ende der oordeelen sijnes monts.
6 Ghy zaet Abrahams sijnes knechts, ghy kinderen Iacobs sijne uytverkorene.
7 Hy is de HEERE onse Godt: sijne oordeelen zijn over de geheele aerde.
8 Hy gedenckt sijnes verbonts tot in der eeuwicheyt: des woorts [dat] hy ingestelt heeft tot in duysent geslachten:
9 [Des verbonts] dat hy met Abraham heeft gemaeckt: ende sijns eedts aen Isaac.
10 Welcken hy oock gestelt heeft aen Iacob tot eene insettinge: aen Israel [tot] een eeuwich verbont.
11 Seggende, Ick sal u geven het lant Canaan, het snoer van u-lieder erfdeel.
12 Als sy weynige menschen in getale waren, ja weynich, ende vreemdelingen daer in.
13 Ende wandelden van volck tot volck: van’t eene Coninckrijcke tot een ander volck.
14 Hy en liet geen mensche toe haer te onderdrucken, oock bestrafte hy Coningen om harent wille, [seggende:]
15 En tastet mijne gesalfden niet aen, ende en doet mijne Propheten geen quaet.
16 Hy riep oock eenen honger in’t lant, hy brack allen staf des broots.
17 Hy sondt eenen man voor haer aengesichte henen: Ioseph wiert verkocht tot een slave.
18 Men druckte sijne voeten in den stock, sijn persoon quam [in] de ysers.
19 Ter tijt toe, dat sijn woort quam, heeft hem de reden des HEEREN doorloutert.
20 De Coninck sondt, ende dede hem ontslaen: de heerscher der volcken die liet hem los.
21 Hy sette hem tot een heere over sijn huys: ende tot eenen heerscher over al sijn goet.
22 Om sijne Vorsten te binden nae sijnen lust, ende sijne Oudtste te onderwijsen.
23 Daerna quam Israël in Egypten, ende Iacob verkeerde als vreemdelinck in’t lant van Cham.
24 Ende hy dede sijn volck seer wassen, ende maeckt’et machtiger dan sijne tegenpartijders.
25 Hy keerde haer herte om, datse sijn volck hateden, datse met sijne knechten listichlick handelden.
26 Hy sondt Mose sijnen knecht, [ende] Aaron dien hy verkoren hadde.
27 Sy deden onder haer de bevelen sijner teeckenen, ende de wonder-wercken in den lande Chams.
28 Hy sondt duysternisse, ende maeckt’et duyster: ende sy en waren sijnen woorde niet wederspannich.
29 Hy keerde hare wateren in bloet: ende hy doodde hare visschen.
30 Haer lant bracht vorschen voort in overvloet, [tot] in de binnenste kameren harer Coningen.
31 Hy sprack, ende daer quam een vermenginge van ongedierte: luysen, in hare gantsche lant-pale.
32 Hy maeckte haren regen tot hagel, vlammich vyer in haren lande.
33 Ende hy sloech haren wijnstock ende haren vygeboom, ende hy brack ’tgeboomte harer landt-palen.
34 Hy sprack, ende daer quamen sprinckhanen ende kevers, ende dat sonder getal.
35 Die al het kruyt in haer lant op aten, ja aten de vrucht harer landouwe op.
36 Hy versloech oock alle eerstgeboren in haer lant, de eerstelingen aller harer krachten.
37 Ende hy voerdese uyt met silver ende gout, ende onder hare stammen en was niemant die struyckelde.
38 Egypten was blijde alsse uyttrocken, want hare verschrickinge was op hen gevallen.
39 Hy breydde een wolcke uyt tot een decksel, ende vyer om de nacht te verlichten.
40 Sy baden, ende hy dede quackelen komen, ende hy versadichdese met hemels broot.
41 Hy opende een steenrotze, ende daer vloeyden wateren uyt, [die] gingen door de dorre plaetsen [als] een riviere.
42 Want hy dacht aen sijn heylich woort: aen Abraham sijnen knecht.
43 Also voerde hy sijn volck uyt met vrolickheyt: sijne uytverkorene met gejuych.
44 Ende hy gaf hen de landen der heydenen, so datse in erffenisse besaten den arbeyt der volckeren.
45 Op dat sy sijne insettingen onderhielden, ende sijne wetten bewaerden. Halelu-Iah.

Einde Psalm 105