Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 EEn gebedt des verdruckten, als hy overstelpt is, ende sijne klachte uyt-stort voor het aengesichte des HEEREN. |
2 O HEERE, hoort mijn gebedt: ende laet mijn geroep tot u komen. |
3 Verbergt u aengesichte niet voor my, neycht uwe oore tot my ten dage mijner benauwtheyt: ten dage als ick roepe, verhoort my haestelick. |
4 Want mijne dagen zijn vergaen, als roock: ende mijne gebeenten zijn uytgebrant als een heert. |
5 Mijn herte is geslagen ende verdorret, als gras, [so] dat ick vergeten hebbe mijn broot te eten. |
6 Mijn gebeente kleeft aen mijn vleesch, van wegen de stemme mijnes suchtens. |
7 Ick ben een roerdomp der woestijne gelijck geworden, ick ben geworden als een steen-uyl der wildernissen. |
8 Ick wake, ende ben geworden als een eensame mussche op het dack. |
9 Mijne vyanden smaden my al den dach: die [tegen] my rasen, sweeren by my. |
10 Want ick ete assche als broot: ende vermenge mijnen dranck met tranen, |
11 Van wegen uwe verstoortheyt ende uwen grooten toorn: want ghy hebt my verheven, ende my [weder] neder geworpen. |
12 Mijne dagen zijn als een afgaende schaduwe: ende ick verdorre als gras. |
13 Maer ghy HEERE, blijft in eeuwicheyt, ende uwe gedachtenisse van geslachte tot geslachten. |
14 Ghy sult opstaen, ghy sult u ontfermen over Zion, want de tijt om haer genadich te zijn, want de bestemde tijt is gekomen. |
15 Want uwe knechten hebben een welgevallen aen hare steenen, ende hebben mede lijden met haer gruys. |
16 Dan sullen de heydenen den Name des HEEREN vreesen: ende alle Coningen der aerde uwe heerlickheyt. |
17 Als de HEERE Zion zal opgebouwt hebben, in sijne heerlickheyt sal verschenen zijn, |
18 Hem gewendet sal hebben tot het gebedt des genen die gantsch ontblootet is: ende niet versmaedt hebben haerlieder gebedt. |
19 Dat sal beschreven worden voor het navolgende geslachte, ende ’t volck dat geschapen sal worden, sal den HEERE loven. |
20 Om dat hy uyt de hoochte sijnes Heylichdoms sal hebben nederwaerts gesien: dat de HEERE uyt den hemel op de aerde geschouwt sal hebben. |
21 Om’t suchten der gevangenen te hooren, om los te maken de kinderen des doots. |
22 Op datmen den Name des HEEREN vertelle te Zion, ende sijnen lof te Ierusalem. |
23 Wanneer de volcken t’samen sullen vergadert worden, oock de Coninckrijcken, om den HEERE te dienen. |
24 Hy heeft mijne kracht op den wech ter neder gedruckt: mijne dagen heeft hy verkortet. |
25 Ick seyde, Mijn Godt, en neemt my niet wech in het midden mijner dagen: uwe jaren zijn van geslachte tot geslachte. |
26 Ghy hebt voormaels d’ aerde gegrondet, ende de hemelen zijn ’t werck uwer handen. |
27 Die sullen vergaen, maer ghy sult staende blyven, ende sy alle sullen als een kleet verouden, ghy sultse veranderen als een gewaet, ende sy sullen verandert zijn. |
28 Maer ghy zijt de selve, ende uwe jaren en sullen niet ge-eyndicht worden. |
29 De kinderen uwer knechten sullen woonen, ende haer zaet sal voor u aengesichte bevesticht worden. |