Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 O HEERE, waerom staet ghy van verre? [waerom] verbercht ghy u in tijden van benautheyt? |
2 De godtloose vervolcht hittichlick in hoochmoet den elendigen: laetse gegrepen worden inde aenslagen, die sy bedacht hebben. |
3 Want de godtloose roemt over den wensch sijner ziele; hy segent den gierigaert, hy lastert den HEERE. |
4 De godtloose, gelijck hy sijn neuse om hooge steeckt, en ondersoeckt niet; alle sijne gedachten zijn, datter geen Godt en is. |
5 Sijne wegen maken t’allen tijde smerte; uwe oordeelen zijn eene hoochte verre van hem: alle sijne tegenpartijders, die blaest hy aen. |
6 Hy seyt in sijn herte; Ick en sal niet wanckelen; want [ick] en sal van geslachte tot geslachte in geen quaet zijn. |
7 Sijn mont is vol van vloeck, ende bedriegerijen, ende list; onder sijne tonge is moeyte ende ongerechticheyt. |
8 Hy sitt inde achterlage der hoeven, in verborgene plaetsen doodt hy den onschuldigen; sijne oogen verbergen haer tegen den armen. |
9 Hy leyt lagen in eene verborgene plaetse, gelijck een leeuw in sijn hol; hy leyt lagen om den elendigen te rooven; hy rooft den elendigen, als hy hem treckt in sijn net. |
10 Hy duyckt neder, hy buycht sich; ende den armen hoop valt in sijne stercke [pooten]. |
11 Hy seyt in sijn herte, Godt heeft het vergeten; hy heeft sijn aengesichte verborgen, hy en siet niet in eeuwicheyt. |
12 Staet op, HEERE Godt, heft uwe hant op; en vergeet de elendige niet. |
13 Waerom lastert de godtloose Godt? seyt in sijn herte; Ghy en sult het niet soecken? |
14 Ghy siet het [immers]; want ghy aenschouwt de moeyte ende het verdriet, op datmen’t in uwe hant geve: op u verlaet sich de arme; ghy zijt geweest een helper des weesen. |
15 Breeckt den arm des godtloosen ende boosen: soeckt sijne godtloosheyt, [tot dat] ghyse niet en vindet. |
16 De HEERE is Coninck eeuwichlick ende altoos: de heydenen zijn vergaen uyt sijnen lande. |
17 HEERE, ghy hebt den wensch der sachtmoedigen gehoort: ghy sult haer herte stercken, uwe oore sal opmercken; |
18 Om den weese ende verdruckten recht te doen; op dat een mensch van der aerden niet meer voortvare gewelt te bedrijven. |