Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 10 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 10

1 O HEERE, waerom staet ghy van verre? [waerom] verbercht ghy u in tijden van benautheyt?
2 De godtloose vervolcht hittichlick in hoochmoet den elendigen: laetse gegrepen worden inde aenslagen, die sy bedacht hebben.
3 Want de godtloose roemt over den wensch sijner ziele; hy segent den gierigaert, hy lastert den HEERE.
4 De godtloose, gelijck hy sijn neuse om hooge steeckt, en ondersoeckt niet; alle sijne gedachten zijn, datter geen Godt en is.
5 Sijne wegen maken t’allen tijde smerte; uwe oordeelen zijn eene hoochte verre van hem: alle sijne tegenpartijders, die blaest hy aen.
6 Hy seyt in sijn herte; Ick en sal niet wanckelen; want [ick] en sal van geslachte tot geslachte in geen quaet zijn.
7 Sijn mont is vol van vloeck, ende bedriegerijen, ende list; onder sijne tonge is moeyte ende ongerechticheyt.
8 Hy sitt inde achterlage der hoeven, in verborgene plaetsen doodt hy den onschuldigen; sijne oogen verbergen haer tegen den armen.
9 Hy leyt lagen in eene verborgene plaetse, gelijck een leeuw in sijn hol; hy leyt lagen om den elendigen te rooven; hy rooft den elendigen, als hy hem treckt in sijn net.
10 Hy duyckt neder, hy buycht sich; ende den armen hoop valt in sijne stercke [pooten].
11 Hy seyt in sijn herte, Godt heeft het vergeten; hy heeft sijn aengesichte verborgen, hy en siet niet in eeuwicheyt.
12 Staet op, HEERE Godt, heft uwe hant op; en vergeet de elendige niet.
13 Waerom lastert de godtloose Godt? seyt in sijn herte; Ghy en sult het niet soecken?
14 Ghy siet het [immers]; want ghy aenschouwt de moeyte ende het verdriet, op datmen’t in uwe hant geve: op u verlaet sich de arme; ghy zijt geweest een helper des weesen.
15 Breeckt den arm des godtloosen ende boosen: soeckt sijne godtloosheyt, [tot dat] ghyse niet en vindet.
16 De HEERE is Coninck eeuwichlick ende altoos: de heydenen zijn vergaen uyt sijnen lande.
17 HEERE, ghy hebt den wensch der sachtmoedigen gehoort: ghy sult haer herte stercken, uwe oore sal opmercken;
18 Om den weese ende verdruckten recht te doen; op dat een mensch van der aerden niet meer voortvare gewelt te bedrijven.

Einde Psalm 10