Statenvertaling.nl

sample header image

Job 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Job 5

1 ROept nu; salder yemant zijn, die u antwoorde? ende tot wien vanden heyligen sult ghy u keeren?
2 Want den dwasen brengt de toornicheyt om: ende den yver doodt den slechten.
3 Ick hebbe gesien eenen dwasen wortelende: doch terstont vervloeckte ick sijne wooninge.
4 Verre waren sijne sonen van heyl: ende sy werden verbrijselt inde poorte, ende daer en was geen verlosser.
5 Wiens oogst de hongerige verteerde, dien hy oock tot uyt de doornen gehaelt hadde: de struyck-roover slockte haer vermogen in.
6 Want uyt het stof en komt het verdriet niet voort: nochte de moeyte en spruyt niet uyt der aerde.
7 Maer de mensche wort tot moeyte geboren; gelijck de sprancken der vyeriger kolen haer verheffen [tot] vliegen.
8 Doch ick soude nae Godt soecken, ende tot Godt mijne aensprake richten:
9 Die groote dingen doet, diemen niet doorsoecken en kan: wonderen, diemen niet tellen en kan;
10 Die den regen geeft op der aerde; ende water sendt op de straten:
11 Om de vernederde te stellen in’t hooge: dat de rouw-dragende door heyl verheven worden:
12 Hy maeckt te niet de gedachten der archlistigen, dat hare handen niet een dinck uyt en richten.
13 Hy vangt de wijse in hare arch-listicheyt: dat de raet der verdraeyden gestort wort.
14 Des daechs ontmoeten sy de duysternisse: ende gelijck des nachts, tasten sy in den middach.
15 Maer hy verlost den behoeftigen vanden sweerde, van haren monde, ende van de hant des stercken.
16 So is voor den armen verwachtinge: ende de boosheyt stopt haren mont toe.
17 Siet, geluck-salich is de mensche, den welcken Godt straft: daerom en verwerpt de kastijdinge des Almachtigen niet.
18 Want hy doet smerte aen, ende hy verbindt: hy doorwondt, ende sijne handen heelen.
19 In ses benaeuwtheden sal hy u verlossen: ende in de sevende en sal u het quaet niet aenroeren.
20 In den honger sal hy u verlossen van de doot: ende in de oorloge van het gewelt des sweerts.
21 Tegen den geessel der tonge sult ghy verborgen wesen: ende ghy en sult niet vreesen van de verwoestinge, als sy komt.
22 Tegen de verwoestinge, ende tegen den honger sult ghy lacchen: ende van het gedierte der aerde en sult ghy niet vreesen.
23 Want met de steenen des velts, sal u verbondt zijn: ende het gedierte des velts sal met u bevredicht zijn.
24 Ende ghy sult bevinden, dat uwe tente in vrede is: ende ghy sult uwe wooninge versorgen, ende en sult niet feylen.
25 Oock sult ghy bevinden, dat u zaet menichvuldich wesen sal; ende uwe spruyten als het kruyt der aerde.
26 Ghy sult in ouderdom ten grave komen, gelijck de koorn-hoop t’sijner tijt opgevoert wort.
27 Siet dit; wy hebben’t doorsocht, het is alsoo: hoort het, ende bemerckt ghy het voor u.

Einde Job 5