Statenvertaling.nl

sample header image

Job 3 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Job 3

1 DAer na opende Iob sijnen mont, ende vervloeckte sijnen dach.
2 Want Iob antwoordde, ende seyde:
3 De dach vergae, daer in ick geboren ben: ende de nacht [daer in] men seyde, Een knechtken is ontfangen:
4 Die selve dach zy duysternisse, dat Godt nae hem niet en vrage van boven; ende dat geen glantz over hem en schijne.
5 Dat de duysternisse, ende des doots schaduwe hem verontreynigen, dat wolcken over hem woonen, dat hem verschricken de swarte dampen des daechs.
6 Die selve nacht, donckerheyt neme haer in, dat sy haer niet en verheuge onder de dagen des jaers; dat sy in’t getal der maenden niet en kome.
7 Siet, die selve nacht zy eensaem; dat geen vrolick gesang daer in en kome:
8 Dat haer vervloecken de vervloeckers des daechs, die bereydt zijn hare rouwe te verwecken.
9 Dat de sterren hares schemer-tijts verduystert worden, sy wachte nae het licht, ende het en worde niet; ende sy en sie niet de oogen-leden des dageraets.
10 Om dat sy niet toegesloten en heeft de deuren mijnes buycx, nochte verborgen de moeyte van mijnen oogen:
11 Waerom en ben ick niet gestorven van de baer-moeder aen? [ende] hebbe den geest gegeven als ick uyt den buyck voortquam?
12 Waerom zijn my de knien voorgekomen? ende waer toe de borsten, op dat ick suygen soude?
13 Want nu soude ick neder liggen, ende stille zijn: ick soude slapen; dan soude voor my ruste wesen:
14 Met de Coningen, ende Raetsheeren der aerde, die voor hen woeste plaetsen bebouwden:
15 Ofte met den Vorsten, die gout hadden, die hare huysen met silver vervulden.
16 Ofte als een verborgen misdracht, en soude ick niet zijn: als de kinderkens, [die] het licht niet gesien en hebben.
17 Daer houden de boose op van beroeringe: ende daer rusten de vermoeyde van kracht:
18 [Daer] zijn de gebondene t’samen in ruste: sy en hooren de stemme des drijvers niet.
19 De kleyne, ende de groote is daer: ende de knecht vry van sijnen heere.
20 Waerom geeft hy den elendigen het licht, ende het leven den bitterlick-bedroefden van gemoede?
21 Die verlangen nae de doot, maer sy en isser niet; ende graven daer nae meer, dan nae verborgene schatten.
22 Die blyde zijn tot opspringens toe; [ende] verheugen sich, als sy het graf vinden:
23 Aen den man, diens wech verborgen is, ende dien Godt overdeckt heeft?
24 Want voor mijn broot komt mijne suchtinge: ende mijne brullingen worden uytgestort als water.
25 Want ick vreesde eene vreese, ende sy is my aengekomen: ende dat ick schroomde, is my overgekomen.
26 Ick en was niet gerust, noch en was niet stille, noch en rustede niet; ende de beroeringe is gekomen.

Einde Job 3