Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DOe antwoordde Bildad de Suhiter, ende seyde: |
2 Hoe lange ist, dat ghylieden een eynde van woorden sult maken? mercket op, ende daer na sullen wy spreken. |
3 Waerom worden wy geachtet, als beesten, ende zijn onreyn in u lieder oogen? |
4 O ghy die sijne ziele verscheurt door sijnen toorn: sal om uwent wille de aerde verlaten worden? ende sal eene rotse verstelt worden uyt hare plaetse? |
5 Ia het licht der godtloosen sal uytgebluscht worden, ende de voncke sijnes vyers en sal niet glinsteren. |
6 Het licht sal verduysteren in sijne tente, ende sijne lampe sal over hem uytgebluscht worden. |
7 De treden sijner macht sullen benauwet worden: ende sijnen raet sal hem neder-werpen. |
8 Want met sijne voeten sal hy in’t net geworpen worden, ende sal in het werre-garen wandelen. |
9 De strick sal [hem] by de verssene vatten: de struyck-roover sal hem overweldigen. |
10 Sijn trouw is in de aerde verborgen; ende sijne valle op het padt. |
11 De beroeringen sullen hem rontom verschricken: ende hem verstroyen op sijne voeten. |
12 Sijne macht sal hongerich wesen: ende het verderf is bereydt aen sijne zijde. |
13 De eerst-geboren des doots sal de grendelen sijnes huyts verteeren, sijne grendelen sal hy verteeren. |
14 Sijn vertrouwen sal uyt sijne tente uytgeruckt worden: sulcx sal hem doen treden tot den Coninck der verschrickingen. |
15 Sy sal woonen in sijne tente, daerse sijne niet en is: sijne wooninge sal met swevel overstroyt worden. |
16 Van onder sullen sijne wortelen verdorren; ende van boven sal sijnen tack afgesneden worden. |
17 Sijne gedachtenisse sal vergaen vander aerde: ende hy en sal geenen name hebben op de straten. |
18 Men sal hem stooten van het licht inde duysternisse, ende men sal hem vande werelt verjagen. |
19 Hy en sal geenen sone, nochte neve hebben onder sijn volck: ende niemant en sal in sijne wooningen overich zijn. |
20 Over sijnen dach sullen de nakomelingen verbaest zijn; ende de oude met schrick bevangen worden. |
21 Gewisselick soodanige zijn de wooningen des verkeerden, ende dit is de plaetse [des genen die] Godt niet en kent. |