Statenvertaling.nl

sample header image

Job 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Job 1

1 DAER was een man in den lande Uz, sijn naem was Iob: ende deselve man was oprecht, ende vroom ende Godtvreesende, ende wijckende van ’t quaet.
2 Ende hem wierden seven sonen, ende drie dochteren geboren.
3 Daer toe was sijn vee seven duysent schapen, ende drie duysent kemelen, ende vijf hondert jock ossen, ende vijf hondert eselinnen; oock was sijn dienst-volck seer veel: so dat dese man grooter was dan alle die van ’t Oosten.
4 Ende sijne sonen gingen ende maeckten maeltijden in yeders huys op sijnen dach: ende sy sonden henen, ende noodichden hare drie susteren, om met hen te eten, ende te drincken.
5 ’T geschiedde dan, als de dagen der maeltijden om-gegaen waren, dat Iob henen sondt, ende hen heyligde, ende des smorgens vroech opstont, ende brand-offeren offerde, [nae] harer aller getal; want Iob seyde, Misschien hebben mijne kinderen gesondiget, ende Godt in haer herte gesegent: alsoo dede Iob alle die dagen.
6 Daer was nu een dach, als de kinderen Godts quamen, om sich voor den HEERE te stellen, dat de Satan oock in’t midden van hen quam.
7 Doe seyde de HEERE tot den Satan; Van waer komt ghy? ende de Satan antwoordde den HEERE, ende seyde; Van om te trecken op de aerde, ende van die te doorwandelen.
8 Ende de HEERE seyde tot den Satan; Hebt ghy [oock] acht geslagen op mijnen knecht Iob? want niemant en is op der aerde gelijck hy, een man oprecht, ende vroom, Godt-vreesende, ende wijckende van’t quaet.
9 Doe antwoordde de Satan den HEERE, ende seyde: Ist om niet dat Iob Godt vreest?
10 Hebt ghy niet eene betuyninge gemaeckt voor hem, ende voor sijn huys, ende voor al dat hy heeft rontom? het werck sijner handen hebt ghy gesegent, ende sijn vee is [in menichte] uytgebroken in den lande.
11 Maer doch streckt nu uwe hant uyt, ende tast aen alles wat hy heeft: so hy u niet in u aengesichte en sal segenen!
12 Ende de de HEERE seyde tot den Satan: Siet al wat hy heeft zy in uwe hant; alleen aen hem en streckt uwe hant niet uyt: ende de Satan ginck uyt van het aengesichte des HEEREN.
13 Daer was nu een dach, als sijne sonen, ende sijne dochteren aten, ende wijn droncken, in den huyse hares broeders des eerst-geborenen;
14 Dat een bode tot Iob quam, ende seyde: De runderen waren ploegende, ende de eselinnen weydende aen hare zijden.
15 Doch de Sabeers deden eenen inval, ende namense, ende sloegen de jongers met de scherpte des sweerts: ende ick ben maer alleen ontkomen om het u aen te seggen.
16 Als dese noch sprack, so quam een ander, ende seyde; Het vyer Godts viel uyt den Hemel, ende ontstack onder de schapen, ende onder de jongens, ende verteerdese: ende ick ben maer alleen ontkomen om het u aen te seggen.
17 Als dese noch sprack, so quam een ander, ende seyde; De Chaldeen stelden drie hoopen, ende vielen op de kemelen aen ende namense, ende sloegen de jongers met de scherpte des sweerts: ende ick ben maer alleen ontkomen, om het u aen te seggen.
18 Als dese noch sprack, so quam een ander, ende seyde: Uwe sonen, ende uwe dochteren aten, ende droncken wijn in’t huys hares broeders, des eerst-geborenen:
19 Ende siet, een groote wint quam van over de woestijne, ende stiet aen de vier hoecken van het huys, ende het viel op de jongelingen, datse storven: ende ick ben maer alleen ontkomen, om het u aen te seggen.
20 Doe stont Iob op, ende scheurde sijnen mantel, ende schoer sijn hooft, ende viel op de aerde, ende booch sich neder:
21 Ende hy seyde: Naeckt ben ick uyt mijns moeders buyck gekomen, ende naeckt sal ick daer henen wederkeeren; de HEERE heeft gegeven, ende de HEERE heeft genomen: de Naem des HEEREN zy gelooft.
22 In dit alles en sondichde Iob niet, ende en schreef Gode niet ongerijmts toe.

Einde Job 1