Statenvertaling.nl

sample header image

2 Kronieken 34 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Kronieken 34

1 IOsia was acht jaren out, doe hy Coninck wert, ende regeerde een-en-dertich jaer te Ierusalem.
2 Ende hy dede wat recht was inde oogen des HEEREN, ende wandelde inde wegen sijns vaders Davids, ende en weeck niet af ter rechter, noch ter slincker hant.
3 Want in het achtste jaer sijner regeringe, doe hy noch een jongelinck was, begon hy den Godt sijns vaders Davids te soecken: ende in het twaelfste jaer begon hy Iuda, ende Ierusalem van de hoochten, ende de bosschen, ende de gesnedene, ende de gegotene beelden, te reynigen:
4 Ende men brack voor sijn aengesicht af, de altaren der Baalim; ende de sonne-beelden, die om hooge boven deselve waren, hieuw hy af: de bosschen oock, ende de gesnedene, ende gegotene beelden verbrack, ende vergruysde, ende stroyde hy op de graven der gener die hen geoffert hadden.
5 Ende de beenderen der Priesteren, verbrandde hy op hare altaren: ende hy reynichde Iuda, ende Ierusalem.
6 Daer toe in de steden Manasses, ende Ephraims, ende Simeons, ja tot Naphtali toe, in hare woeste plaetsen rontom,
7 Brack hy oock de altaren af, ende de bosschen, ende de gesnedene beelden stampte hy, [die] vergruysende, ende alle de Sonne-beelden hieuw hy af in het gantsche lant Israëls: daer na keerde hy weder nae Ierusalem.
8 In het achtiende jaer nu sijner regeeringe, als hy het lant, ende het Huys gereynicht hadde, sondt hy Saphan den sone van Azalia, ende Maaseia den Oversten der stadt, ende Ioha den sone van Ioahaz den Cancelier, om het Huys des HEEREN sijnes Godts te verbeteren.
9 Ende sy quamen tot Hilkia den Hoogen-priester, ende sy gaven het gelt dat ten Huyse Godts gebracht was, ’twelck de Leviten, die den dorpel bewaerden, vergadert hadden uyt de hant Manasses, ende Ephraims, ende uyt het gantsch overblijfsel Israëls, ende uyt gantsch Iuda, ende Benjamin, ende te Ierusalem weder-gekomen waren.
10 Sy nu gaven ’t in de hant der Versorgers van het werck, die bestelt waren over het Huys des HEEREN: ende [dese] gaven dat den genen, die het werck deden, die arbeydeden aen het Huys des HEEREN, om het Huys te vermaken, ende te verbeteren.
11 Want sy gaven ’t den Werck-meesters, ende den Bouw-lieden, om gehouwene steenen te koopen, ende hout tot de t’samen-voegingen: ende om de huysen te solderen, die de Coningen van Iuda verdorven hadden.
12 Ende die mannen handelden trouwelick in dit werck: ende de Bestelde over de selve waren Iahath, ende Obadja, Leviten van de kinderen Merari, mitsgaders Zacharia, ende Mesullam, van de kinderen der Kohathiten, om het werck voort te drijven: ende die Leviten waren alle verstandich op instrumenten van musijcke.
13 Sy waren oock over de last-dragers, ende de voort-drijvers van allen, die in eenich werck arbeydeden: want uyt de Leviten waren schrijvers, ende Amptlieden, ende poortiers.
14 Ende als sy het gelt uyt-namen, dat in het Huys des HEEREN gebracht was, vondt de Priester Hilkia het Wet-boeck des HEEREN, [gegeven] door de hant Mose.
15 Ende Hilkia antwoordde, ende seyde tot Saphan den Schrijver: Ick hebbe het Wet-boeck gevonden in het Huys des HEEREN: ende Hilkia gaf Saphan dat boeck.
16 Ende Saphan droech dat boeck tot den Coninck: daer beneven bracht hy noch den Coninck bescheyt weder, seggende; Al wat inde hant uwer knechten gegeven is, dat doen sy:
17 Ende sy hebben het gelt te samen gestortt, dat inden Huyse des HEEREN gevonden is, ende hebben’t gegeven inde hant der Bestelden, ende inde hant der gener, die het werck maeckten.
18 Voorder gaf Saphan de Schrijver den Coninck te kennen, seggende; Hilkia de Priester heeft my een boeck gegeven: ende Saphan las daer in voor het aengesicht des Conincks.
19 Het geschiedde nu, als de Coninck de woorden der Wet hoorde, dat hy sijne kleederen scheurde.
20 Ende de Coninck geboodt Hilkia, ende Ahikam den sone Saphans, ende Abdon den sone van Micha, ende Saphan den Schrijver, ende Hasaia den knecht des Conincks, seggende;
21 Gaet henen, vraget den HEERE voor my, ende voor het overgeblevene in Israël, ende in Iuda, over de woorden deses boecks, dat gevonden is: want de grimmicheyt des HEEREN is groot, die over ons uytgegoten is, omdat onse Vaders niet en hebben gehouden het woort des HEEREN, om te doen nae al ’t gene, dat in dat boeck geschreven is.
22 Doe ginck Hilkia henen, ende die des Conincks waren, tot de Prophetesse Hulda de huysvrouwe Sallums, des soons Tokhats, des soons Hasra, des kleeder-bewaerders; sy nu woonde te Ierusalem in het tweede deel, ende sy spraken sulcks tot haer.
23 Ende sy seyde tot hen; Soo seyt de HEERE de Godt Israëls: Segget den man, die ulieden tot my gesonden heeft,
24 Soo seyt de HEERE: Siet ick sal quaet over dese plaetse, ende over hare inwoonderen brengen: alle de vloecken, die geschreven zijn in het boeck, datmen voor het aengesicht des Conincks van Iuda gelesen heeft.
25 Daerom dat sy my verlaten, ende andere Goden geroockt hebben, op dat sy my tot toorn verweckten met alle wercken harer handen; so sal mijne grimmicheyt uytgegoten worden tegen dese plaetse, ende niet uytgebluscht worden.
26 Maer tot den Coninck van Iuda, die ulieden gesonden heeft, om den HEERE te vragen, tot hem sult ghy alsoo seggen: Soo seyt de HEERE de Godt Israëls; Aengaende de woorden, die ghy hebt gehoort:
27 Om dat u herte weeck geworden is, ende ghy u voor het aengesichte Godts vernedert hebt, als ghy sijne woorden hoordet tegen dese plaetse, ende tegen hare in woonders, ende hebt u vernedert voor mijn aengesichte, ende uwe kleederen gescheurt, ende geweent voor mijn aengesichte; so hebbe ick [u] oock verhoort, spreeckt de HEERE:
28 Siet, ick sal u versamelen tot uwe vaderen, ende ghy sult met vrede in u graf versamelt worden, ende uwe oogen en sullen al dat quaet niet sien, dat ick over dese plaetse, ende over hare inwoonders brengen sal: Ende sy brachten den Coninck dese antwoorde weder.
29 Doe sondt de Coninck henen, ende versamelde alle Outste van Iuda ende Ierusalem.
30 Ende de Coninck ginck op in het Huys des HEEREN, ende alle de mannen van Iuda, ende de inwoonders van Ierusalem, mitsgaders de Priesters, ende de Leviten, ende al het volck, vanden grooten totten kleynen toe: ende men las voor haren ooren alle de woorden des Boecks des verbondts, dat in het Huys des HEEREN gevonden was.
31 Ende de Coninck stont in sijne stant-plaetse, ende maeckte een verbont voor des HEEREN aengesicht, om den HEERE na te wandelen, ende om sijne geboden, ende sijne getuygenissen, ende sijne insettingen, met sijn gantsch herte, ende met sijne gantsche ziele te onderhouden, doende de woorden des verbondts, die in dat selve boeck geschreven zijn.
32 Ende hy dede alle, die te Ierusalem, ende in Benjamin gevonden werden, staen: ende de inwoonders van Ierusalem deden nae het verbondt Godts, des Godts harer vaderen.
33 Iosia dan dede alle grouwelen wech uyt alle landen, die der kinderen Israëls waren, ende maeckte alle, die in Israël gevonden werden, te dienen, te dienen den HEERE haren Godt: alle sijne dagen en weecken sy niet af van den HEERE den Godt harer vaderen na te volgen.

Einde 2 Kronieken 34