Statenvertaling.nl

sample header image

2 Kronieken 30 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Kronieken 30

1 DAerna sondt Iehizkia tot het gantsche Israël, ende Iuda: ende schreef oock brieven tot Ephraim, ende Manasse, dat sy souden komen tot het Huys des HEEREN te Ierusalem: om den HEERE den Godt Israëls Paesschen te houden.
2 Want de Coninck hadde raet gehouden met sijnen Oversten, ende de gantsche Gemeynte te Ierusalem, om het Paesschen te houden, inde tweede maent.
3 Want sy en hadden’t niet konnen houden te dier selver tijt, om dat de Priesteren sich niet genoech geheyliget en hadden, ende het volck sich niet versamelt en hadden te Ierusalem.
4 Ende dese sake was recht inde oogen des Conincks, ende inde oogen der gantscher Gemeynte.
5 So steldense sulcx, datmen eene stemme door gantsch Israël van Ber-Seba tot Dan soude laten doorgaen, op dat sy souden komen, om het Paesschen den HEERE den Godt Israëls te houden in Ierusalem: want sy en hadden ’t in lange niet gehouden, gelijck’t geschreven was.
6 De loopers dan gingen henen met de brieven vande hant des Conincks, ende sijner Vorsten door gantsch Israël, ende Iuda, ende nae het gebodt des Conincks, seggende: Ghy kinderen Israëls, bekeeret u tot den HEERE den Godt Abrahams, Isaacs, ende Israëls, so sal hy hem keeren tot de ontkomene, die u lieden overgebleven zijn uyt de hant der Coningen van Assyrien.
7 Ende en zijt niet als uwe vaders, ende als uwe broeders, die tegen den HEERE den Godt haerder vaderen overgetreden hebben: daerom hyse tot verwoestinge overgegeven heeft, gelijck als ghy siet.
8 En verhardett nu u-lieder necke niet, gelijck uwe vaderen: gevet den HEERE de hant, ende komet tot sijn Heylichdom, ’twelck hy geheylicht heeft tot in eeuwicheyt, ende dienet den HEERE uwen Godt; so sal de hitte sijnes toorns van u afkeeren.
9 Want als ghy u bekeert tot den HEERE, uwe broederen, ende uwe kinderen sullen barmherticheyt vinden voor het aengesichte der gener, diese gevangen hebben, so datse in dit lant sullen wederkomen: want de HEERE uwe Godt is genadich, ende barmhertich, ende en sal het aengesichte van u niet afwenden, so ghy u tot hem bekeeret.
10 So gingen de loopers door, van stadt tot stadt, door het lant van Ephraim, ende Manasse, tot Zebulon toe: doch sy belachtense, ende bespottedense.
11 Evenwel sommige van Aser, ende Manasse, ende van Zebulon verootmoedichden sich, ende quamen tot Ierusalem.
12 Oock was de hant Godes in Iuda, hen eenderley herte gevende, datse het gebodt des Conincks, ende der Vorsten deden, nae het woort des HEEREN.
13 Ende te Ierusalem versamelde sich veel volcks, om het feest der ongesuerde [brooden] te houden, inde tweede maent: een seer groote gemeynte:
14 Ende sy maeckten hen op, ende namen de altaren wech, die te Ierusalem waren: daertoe namen sy alle roocktuych wech, ’twelck sy inde beke Kidron wierpen.
15 Doe slachteden sy het Pascha, op den veertienden der tweeder maent: ende de Priesters, ende de Leviten waren beschaemt geworden, ende hadden sich geheyliget, ende hadden brand-offeren gebracht in het Huys des HEEREN.
16 Ende sy stonden in haren stant, nae hare wijse, nae de wet Mose, des mans Godes: de Priesters sprengden het bloet, [dat nemende] uyt de hant der Leviten.
17 Want eene menichte was in die gemeynte, die sich niet geheyliget en hadden: Daerom waren de Leviten over de slachtinge der Paesch-lammeren, voor yeder een, die niet reyn en was, om [die] den HEERE te heyligen.
18 Want eene menichte des volcx, vele van Ephraim, ende Manasse, Issaschar, ende Zebulon en hadden sich niet gereyniget, maer aten het Pascha, niet gelijck geschreven is: Doch Iehizkia badt voor hen, seggende; De HEERE, die goet is, make versoeninge voor [dien],
19 [Die] sijn gantsch herte gericht heeft, om Godt den HEERE, den Godt sijner vaderen te soecken: hoewel niet nae de reynicheyt des Heylichdoms.
20 Ende de HEERE verhoorde Iehizkia, ende heelde het volck.
21 So hielden de kinderen Israëls, die te Ierusalem gevonden werden, het feest der ongesuerde [brooden], seven dagen, met groote blijtschap: de Leviten nu, ende de Priesteren presen den HEERE dach op dach, met sterck-luydende instrumenten des HEEREN.
22 Ende Iehizkia sprack nae het herte aller Leviten, die verstant hadden inde goede kennisse des HEEREN: ende sy aten [de offerhanden] des gesetten hoochtijts seven dagen, offerende danck-offeren, ende lovende den HEERE, den Godt harer vaderen.
23 Als nu de gantsche gemeynte raet gehouden hadde, om andere seven dagen te houden, hieldense noch seven dagen met blijtschap.
24 Want Iehizkia de Coninck van Iuda gaf de gemeynte duysent varren, ende seven duysent schapen, ende de Vorsten gaven de gemeynte duysent varren, ende tien duysent schapen: De Priesteren nu hadden sich in menichte geheyliget.
25 Ende de gantsche gemeynte van Iuda, verblijdde haer, mitsgaders de Priesteren, ende de Leviten, ende de geheele gemeynte der gener, die uyt Israël gekomen waren: oock de vreemdelingen, die uyt het lant Israëls gekomen waren, ende die in Iuda woonden.
26 So wasser groote blijtschap te Ierusalem: want van de dagen Salomons des Soons Davids des Conincks Israëls, en was desgelijcks in Ierusalem niet geweest.
27 Doe stonden de Levitische Priesteren op, ende segenden het volck; ende hare stemme wert gehoort: want haer gebedt quam tot sijne heylige wooninge inden Hemel.

Einde 2 Kronieken 30