Statenvertaling.nl

sample header image

2 Kronieken 25 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Kronieken 25

1 AMazia vijf-en-twintich jaer out zijnde wert Coninck, ende regeerde negen en twintich jaer te Ierusalem: ende de naem sijner Moeder was Ioadan van Ierusalem.
2 Ende hy dede dat recht was inde oogen des HEEREN: doch niet met een volkomen herte.
3 Het geschiedde nu, als het Coninckrijcke aen hem gesterckt was; dat hy sijne knechten, die den Coninck sijnen vader geslagen hadden, doodde.
4 Doch hare kinderen en doodde hy niet, maer hy [dede] gelijck inde Wet in het boeck van Mose geschreven is, daer de HEERE geboden heeft, seggende; De vaders en sullen niet sterven om de kinderen, ende de kinderen en sullen niet sterven om de vaders; maer een yeder sal om sijne sonde sterven.
5 Ende Amazia vergaderde Iuda, ende steldese nae de huysen der vaderen, tot Overste van duysenden, ende tot Overste van honderden, door gantsch Iuda, ende Benjamin: ende hy monsterdese, van twintich jaer out, ende daer boven, ende vondtse drie hondert duysent uytgelesene, uyttreckende ten heyre, handelende spiessen ende rondasse.
6 Daer toe huerde hy uyt Israël hondert duysent kloecke helden, voor hondert talenten silvers.
7 Maer daer quam een man Godts tot hem, seggende: ô Coninck, laet het heyr Israëls met u niet gaen: want de HEERE en is niet met Israël, [met] alle kinderen Ephraims.
8 Maer so ghy gaet, doet het, weest sterck ten strijde: Godt sal u doen vallen voor den vyant; want in Godt is kracht, om te helpen, ende om te doen vallen.
9 Ende Amazia seyde tot den man Godts; Maer wat salmen doen met de hondert talenten, die ick den benden Israëls gegeven hebbe? ende de man Godts seyde; De HEERE heeft meer dan dit, om u te geven.
10 Doe scheydde Amazia die af, te weten de benden die uyt Ephraim tot hem gekomen waren, datse nae hare plaetse gingen: daerom ontstack haren toorn seer tegen Iuda, ende sy keerden weder tot hare plaetse in hitticheyt des toorns.
11 Amazia nu sterckte sich, ende leydde sijn volck uyt, ende tooch in het Sout-dal, ende sloech der kinderen van Seïr tien duysent.
12 Daertoe vingen de kinderen van Iuda tien duysent levendich, ende brachtense op de hoochte der steenrotse, ende stietense vande spitse der steenrotse af, datse alle bersteden.
13 Maer de mannen der benden, die Amazia hadde doen wederkeeren, datse met hem in den strijt niet en souden trecken, die deden eenen inval in de steden van Iuda, van Samaria af, tot Beth-Horon toe, ende sloegen van hen drie duysent, ende roofden veel roofs.
14 Het geschiedde nu, na dat Amazia van het slaen der Edomiten gekomen was, ende dat hy de Goden der kinderen van Seïr mede gebracht hadde; dat hy die sich tot Goden stelde, ende sich voor de selve neder booch, ende die roockte.
15 Doe ontstack de toorn des HEEREN tegen Amazia: ende hy sondt tot hem eenen Propheet, die seyde tot hem; Waerom hebt ghy de Goden van dat volck gesocht, die haer volck niet gereddet en hebben uyt uwe hant?
16 Ende het geschiedde, als hy tot hem sprack, dat hy hem seyde; Heeftmen u tot des Conincks Raet-gever gestelt? houdt ghy op, waerom souden sy u slaen? doe hielt de Propheet op, ende seyde; Ick mercke dat Godt besloten heeft u te verderven, dewijle ghy dit gedaen, ende nae mijnen raet niet gehoort en hebt.
17 Ende Amazia de Coninck van Iuda wert des raets, dat hy sondt tot Ioas den sone van Ioahaz, den sone van Iehu, den Coninck Israëls, om te seggen; Komt, laet ons malkanders aengesichte sien.
18 Maer Ioas de Coninck Israëls sondt tot Amazia den Coninck van Iuda, om te seggen; De distel, die op den Libanon is, sondt tot den Ceder, die op den Libanon is, om te seggen; Geeft uwe dochter mijnen sone ter vrouwe: maer het gedierte des velts, dat op den Libanon is, ginck voor by, ende vertradt de distel.
19 Ghy segt, Siet, ghy hebt de Edomiten geslagen; daerom heeft u herte u verheven, om te roemen: nu, blijft in u huys: waerom soudt ghy u in’t quade mengen, dat ghy vallen soudt, ghy, ende Iuda met u?
20 Doch Amazia en hoorde niet; want het was van Godt, op dat hyse in [hare] hant gave: overmits sy de Goden der Edomiten gesocht hadden.
21 So tooch Ioas de Coninck Israëls op, ende hy, ende Amazia de Coninck van Iuda sagen malkanders aengesichten, te Beth-Semes, dat in Iuda is.
22 Ende Iuda wert geslagen voor het aengesichte Israëls: ende sy vloden, een yegelick in sijne tenten.
23 Ende Ioas de Coninck Israëls greep Amazia, den Coninck van Iuda, den sone Ioas, des soons Ioahaz te Beth-Semes: ende hy bracht hem te Ierusalem, ende hy brack aen den muer Ierusalems, vande poorte Ephraims tot aen de Hoeck-poorte, vier hondert ellen.
24 Daer toe [nam] hy al het gout, ende het silver, ende alle de vaten, die in het Huys Godes gevonden werden, by Obed-Edom, ende de schatten van het huys des Conincks, mitsgaders Gijselaers: ende hy keerde weder nae Samaria.
25 Amazia nu de sone van Ioas, de Coninck van Iuda leefde na de doot van Ioas, den sone Ioahaz, des Conincx Israëls, vijftien jaer.
26 Het overige nu der geschiedenissen van Amazia de eerste, ende de laetste, siet, zijn die niet geschreven in het boeck der Coningen van Iuda, ende Israël?
27 Van den tijt nu aen, dat Amazia afgeweken was van achter den HEERE, so maecktense in Ierusalem eene verbintenisse tegens hem, doch hy vluchtede nae Lachis: Doe sonden sy hem na tot Lachis, ende doodden hem aldaer.
28 Ende sy brachten hem op peerden, ende begroeven hem by sijne vaders inde stadt Iuda.

Einde 2 Kronieken 25