Statenvertaling.nl

sample header image

2 Kronieken 2 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Kronieken 2

1 SAlomo nu dachte voor den Name des HEEREN een Huys te bouwen; ende een huys voor sijn Coninckrijcke.
2 Ende Salomo telde tseventich duysent last-dragende mannen, ende tachtentich duysent mannen, die houwen souden in’t geberchte; mitsgaders drie duysent, ende ses hondert Opsienders over de selve.
3 Ende Salomo sondt tot Huram den Coninck van Tyrus, seggende, Gelijck als ghy met mijnen vader David gedaen hebt, ende hebt hem Cederen gesonden, om voor hem een huys te bouwen, om daer in te woonen: [soo doet oock met my].
4 Siet ick sal een Huys voor den Name des HEEREN mijnes Godts bouwen, om hem te heyligen, om reuckwerck der wel-rieckender speceryen voor sijn aengesicht aen te steken, ende [voor] de toerichtinge des geduerigen [broots] ende [voor] de brandt-offeren des morgens, ende des avonts op de Sabbathen, ende op de nieuwe maenden, ende op de gesette Hooch-tijden des HEEREN onses Godts: ’t welck voor eeuwich is in Israël.
5 Ende het Huys dat ick sal bouwen, sal groot zijn; want onse Godt is grooter dan alle Goden.
6 Doch wie soude de kracht hebben, om voor hem een Huys te bouwen, dewijle de Hemelen, ja de Hemel der Hemelen hem niet begrijpen en souden? Ende wie ben ick, dat ick voor hem een Huys soude bouwen, ten ware om reuck-werck voor sijn aengesichte aen te steken.
7 So sendt my nu eenen wijsen man om te wercken; in gout, ende in silver, ende in koper, ende in yser, ende in purper, ende karmesijn, ende hemels-blauw, ende die wete graveerselen te graveeren, met de wijse die by my zijn in Iuda, ende in Ierusalem die mijn vader David beschickt heeft.
8 Sendt my oock Cederen, Dennen, ende Algummim-hout uyt Libanon, want ick weet dat uwe knechten het hout van Libanon weten te houwen, ende siet mijne knechten sullen met uwe knechten zijn.
9 Ende dat om my hout in menichte te bereyden: want het Huys, dat ick sal bouwen, sal groot, ende wonderlick zijn.
10 Ende siet, ick sal uwen knechten den houwers, die het hout houwen, twintich duysent Cor uytgeslagen tarwe, ende twintich duysent Cor gerste geven: daer toe twintich duysent Bath wijns, ende twintich duysent Bath olye.
11 Huram nu de Coninck van Tirus antwoordde door schrift, ende sondt tot Salomo: Daerom dat de HEERE sijn volck lief heeft, heeft hy u over hen Coninck gestelt.
12 Voorder seyde Huram; Gelooft zy de HEERE de Godt Israëls, die den Hemel, ende de aerde gemaeckt heeft, dat hy den Coninck David eenen wijsen sone, kloeck in voorsichticheyt ende verstant, gegeven heeft, die een Huys voor den HEERE, ende een huys voor sijn Coninckrijcke bouwe.
13 Soo sende ick nu eenen wijsen man, kloeck van verstande, Huram Abi.
14 Den soon eener vrouwe uyt de dochteren Dan, ende wiens vader een man geweest is van Tyrus, die weet te wercken in gout, ende in silver, in koper, in yser, in steenen, ende in hout, in purper, in hemels-blauw, ende in fijn lijnen, ende in karmesijn, ende om alle graveersel te graveren, ende om te bedencken allen vernuftigen vont, die hem sal voorgestelt worden, met uwe wijse, ende de wijse mijns heeren uwes vaders Davids.
15 So sende nu mijn heere sijnen knechten de tarwe, ende de gerste, de olye, ende den wijn, die hy geseyt heeft.
16 Ende wy sullen hout houwen uyt den Libanon, nae allen uwen nootdurft, ende sullen ’t tot u met vlotten over de Zee, nae Iapho brengen: ende ghy sult het laten ophalen nae Ierusalem.
17 Ende Salomo telde alle de vreemde mannen, die in’t lant Israëls waren, achtervolgens de tellinge, met de welcke sijn vader David die getelt hadde: ende daer wierden gevonden hondert, ende drie en vijftich duysent, ende ses hondert.
18 Ende hy maeckte uyt de selve seventich duysent last-dragers, ende tachtentich duysent houwers in het geberchte, midtsgaders drie duysent, ende ses hondert Opsienders, om het volck te doen arbeyden.

Einde 2 Kronieken 2