Statenvertaling.nl

sample header image

2 Kronieken 13 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

2 Kronieken 13

1 IN het achtiende jaer des Conincks Ierobeams, so wert Abia Coninck over Iuda.
2 Hy regeerde drie jaren te Ierusalem: ende de naem sijner moeder was Michaja, de dochter Uriëls van Gibea: ende daer was krijch tusschen Abia, ende tusschen Ierobeam.
3 Ende Abia bondt den strijt aen met een heyr van strijtbare helden, vier hondert duysent uytgelesene mannen: ende Ierobeam stelde tegens hem de slach-order met acht hondert duysent uytgelesene mannen, kloecke helden.
4 Ende Abia maeckte hem op van boven den berch Zemaraim, dewelcke is in ’t geberchte Ephraims, ende hy seyde: Hooret my toe, Ierobeam, ende gantsch Israël.
5 Staet het u niet toe te weten, dat de HEERE de Godt Israëls, het Coninckrijcke over Israël David gegeven heeft, tot in eeuwicheyt, hem, ende sijnen sonen, met een Sout-verbont?
6 Evenwel is Ierobeam de sone Nebats, de knecht Salomons des soons Davids opgestaen; ende heeft gerebelleert tegen sijnen heere.
7 Daer toe hebben sich ydele mannen, kinderen Belials, tot hem vergadert, ende hebben sich sterck gemaeckt tegen Rehabeam den sone Salomons; als Rehabeam jonck was, ende teder van herten, dat hy sich tegen hen niet en konde verstercken.
8 Ende nu, ghy dencket u te verstercken tegen het Coninckrijcke des HEEREN, [’twelck] inde hant is der sonen Davids: ghy zijt wel eene groote menichte; maer ghy hebt gouden kalveren by u, die u Ierobeam tot Goden gemaeckt heeft.
9 Hebt ghy niet de Priesteren des HEEREN de sonen Aarons, ende de Leviten uytgedreven, ende hebt u Priesteren gemaeckt, gelijck de volckeren der landen? een yegelick, die komt om sijne hant te vullen met een jonck runt, ende seven rammen, die wort Priester der gener, die geene Goden en zijn.
10 Maer ons aengaende, de HEERE is onse Godt, ende wy en hebben hem niet verlaten: ende de Priesters die den HEERE dienen, zijn de sonen Aarons; ende de Leviten zijn in ’t werck.
11 Ende sy steken aen voor den HEERE, brant-offeren op elcken morgen, ende op elcken avont, oock reuckwerck van wel-rieckende speceryen, neffens, de toerichtinge des broots, op de reyne tafel, ende den gouden kandelaer, ende sijne lampen, om [die] op elcken avont te doen branden; want wy nemen waer de wacht des HEEREN onses Godts: maer ghy hebt hem verlaten.
12 Daerom siet, Godt is met ons aen de spitse, ende sijne Priesteren met de trompetten des geklancks, om tegens u alarm-geklanck te maken: ô kinderen Israëls en strijdt niet tegen den HEERE den Godt uwer vaderen: want ghy en sult geen voorspoet hebben.
13 Maer Ierobeam dede eene achterlage omwenden, om van achter hen te komen: so waren sy voor het aengesichte Iuda, ende de achterlage van achter hen.
14 Doe nu Iuda om sach, siet so haddense den strijt voor, ende achter; ende sy riepen tot den HEERE: ende de Priesters trompetteden met de trompetten.
15 Ende de mannen van Iuda maeckten een alarm-geschrey: ende het geschiedde, als de mannen van Iuda een alarm-geschrey maeckten; dat Godt Ierobeam, ende het gantsche Israël sloech voor Abia, ende Iuda.
16 Ende de kinderen Israëls vloden voor het aengesichte van Iuda: ende Godt gafse in hare hant.
17 Abia dan, ende sijn volck, sloechse met eenen grooten slach: want uyt Israël vielen verslagen vijf hondert duysent uytgelesene mannen.
18 Also werden de kinderen Israëls vernedert te dier tijt: maer de kinderen Iuda werden machtich, dewijle sy op den HEERE harer vaderen Godt gesteunet hadden.
19 Ende Abia jaechde Ierobeam achter na; ende nam van hem de steden, Bethel, met hare onderhoorige plaetsen, ende Iesana, met hare onderhoorige plaetsen, ende Ephron, met hare onderhoorige plaetsen.
20 Ende Ierobeam en behielt geene kracht meer inde dagen van Abia: maer de HEERE sloech hem, dat hy sterf.
21 So versterckte sich Abia; Ende hy nam sich veertien wijven; ende gewan twee-en-twintich sonen, ende sestien dochteren.
22 Het overige nu der geschiedenissen van Abia, soo sijne wegen, als sijne woorden; zijn beschreven inde historie van den Propheet Iddo.

Einde 2 Kronieken 13