Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde Rehabeam tooch nae Sichem: want het gantsche Israël was tot Sichem gekomen, om hem Coninck te maken. |
2 Het geschiedde nu als Ierobeam de sone Nebats [dat] hoorde, (de selve nu was in Egypten, alwaer hy van het aengesichte des Conincks Salomo gevloden was:) dat Ierobeam uyt Egypten wederkeerde: |
3 Want sy sonden henen, ende lieten hem roepen: so quam Ierobeam met het gantsche Israël, ende spraken tot Rehabeam, seggende: |
4 Uw’ vader heeft ons jock hart gemaeckt: nu dan, maeckt ghy uwes vaders harden dienst, ende sijn swaer jock, dat hy ons opgelecht heeft, lichter; ende wy sullen u dienen. |
5 Ende hy seyde tot hen; Komt over drie dagen weder tot my: ende het volck ginck henen. |
6 Ende de Coninck Rehabeam hielt raet met den Outsten, die gestaen hadden voor het aengesichte sijns vaders Salomo, als hy leefde, seggende; Hoe raedt ghylieden datmen desen volcke antwoorden sal? |
7 Ende sy spraken tot hem, seggende; Indien ghy desen volcke goedertieren ende tegen hen goetwillich wesen sult, ende tot hen goede woorden spreken; so sullen sy tot allen dagen uwe knechten zijn. |
8 Maer hy verliet den raet der Outsten, dien sy hem geraden hadden: ende hy hielt raet met den jongelingen, die met hem opgewassen waren, die voor sijn aengesichte stonden. |
9 Ende hy seyde tot hen; Wat radet ghylieden, dat wy desen volcke antwoorden sullen, die tot my gesproken hebben, seggende; Maeckt het jock, dat uw’ vader ons opgelecht heeft, lichter? |
10 Ende de jongelingen, die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, seggende; Alsoo sult ghy seggen tot dat volck, die tot u gesproken hebben, seggende; Vw’ vader heeft ons jock swaer gemaeckt, maer maeckt ghy’t over ons lichter; also sult ghy tot hen spreken; Mijn kleynste [vinger] sal dicker zijn, dan mijns vaders lendenen. |
11 Indien nu mijn vader een swaer jock op u heeft doen laden, so sal ick boven u jock noch daer toe doen: mijn vader heeft u met geesselen gekastijdt; maer ick [sal u] met scorpioenen [kastijden.] |
12 So quam Ierobeam, ende al het volck tot Rehabeam, op den derden dach; gelijck als de Coninck gesproken hadde, seggende; Komet weder tot my op den derden dach. |
13 Ende de Coninck antwoordde hen hardelick: want de Coninck Rehabeam verliet den raet der Outsten. |
14 Ende hy sprack tot hen nae den raet der jongelingen, seggende; Mijn vader heeft u jock swaer gemaeckt, maer ick sal noch daer boven toedoen: mijn vader heeft u met geesselen gekastijdt, maer ick [sal u] met scorpioenen [kastijden]. |
15 Also en hoorde de Coninck nae het volck niet: want dese omwendinge was van Godt, op dat de HEERE sijn woort bevestichde, ’twelcke hy door den dienst van Ahia den Siloniter gesproken hadde, tot Ierobeam den sone Nebats. |
16 Doe het gantsche Israël sach, dat de Coninck nae hen niet en hoorde; so antwoordde het volck den Coninck, seggende; Wat deel hebben wy aen David? ja geene erve en [hebben wy] aen den sone van Isai: een yeder nae uwe tenten, ô Israël; voorsiet nu u huys, ô David: so ginck het gantsche Israël nae sijne tenten. |
17 Doch aengaende de kinderen Israëls, die inde steden Iuda woonden, over die regeerde Rehabeam oock. |
18 Doe sondt de Coninck Rehabeam, Hadoram, die over de schattinge was; ende de kinderen Israëls steenichden hem met steenen, dat hy sterf: maer de Coninck Rehabeam verkloeckte sich, om op eenen wagen te klimmen, dat hy nae Ierusalem vluchtede. |
19 Also vielen de Israëliten vanden huyse Davids af, tot op desen dach. |