Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DOe viel Ioseph op sijns vaders aengesicht: ende hy weende over hem, ende kuste hem. |
2 Ende Ioseph geboodt sijnen knechten, den Medicijnmeesters, datse sijnen vader balsemen souden: ende de Medicijnmeesters balsemden Israël. |
3 Ende veertich dagen werden aen hem vervult: want alsoo werden vervult de dagen der gener, die gebalsemt werden: ende de Egyptenaers beweenden hem tseventich dagen. |
4 Als nu de dagen sijns beweenens over waren, so sprack Ioseph tot den huyse Pharaos, seggende; Indien ick nu genade gevonden hebbe in uwe oogen, spreeckt doch voor de ooren Pharaos, seggende; |
5 Mijn vader heeft my doen sweeren, seggende; Siet, ick sterve; in mijn graf, dat ick my in ’t lant Canaan gegraven hebbe, daer sult ghy my begraven: nu dan laet my doch optrecken, dat ick mijnen vader begrave, dan sal ick weder komen. |
6 Ende Pharao seyde; Treckt op, ende begraeft uwen vader, gelijck als hy u heeft doen sweeren. |
7 Ende Ioseph tooch op, om sijnen vader te begraven, ende met hem togen op alle Pharaos knechten, de Outste van sijn huys, ende alle de Outste des lants van Egypten. |
8 Daer toe het gantsche huys Iosephs, ende sijne broeders, ende het huys sijnes vaders: alleen hare kleyne kinderen, ende hare schapen, ende hare runderen lieten sy inden lande Gosen. |
9 Ende met hem togen op, so wagenen, als ruyteren: ende het was een seer swaer heyr. |
10 Doe sy nu aende pleyne vanden Doornbosch quamen, die aen gene zijde der Iordane is, hielden sy daer eene groote, ende seer sware rouw-klage: ende hy maeckte sijnen vader eene rouwe van seven dagen. |
11 Als de inwoonders des lants, de Canaaniten, dien rouwe sagen in de pleyne van den doornbosch, so seyden sy; Dit is eene sware rouwe der Egyptenaren: daerom noemdemen haren naem, Abel Mizraim, die aen het veyr der Iordane is. |
12 Ende sijne sonen deden hem, soo gelijck als hy hen geboden hadde. |
13 Want sijne sonen voerden hem in het lant Canaan, ende begroeven hem inde speloncke des ackers Machpela: dewelcke Abraham met den acker gekocht hadde tot eene erf-begraeffenisse van Ephron den Hethiter, tegen over Mamre. |
14 Daerna keerde Ioseph weder in Egypten, hy, ende sijne broeders, ende alle die met hem opgetogen waren, om sijnen vader te begraven; na dat hy sijnen vader begraven hadde. |
15 Doe Iosephs broeders sagen dat haer vader doot was, so seyden sy; Misschien sal ons Ioseph haten: ende hy sal ons gewisselick vergelden al het quaet, dat wy hem aengedaen hebben. |
16 Daerom ontboden sy aen Ioseph, seggende; Uwe vader heeft bevolen voor sijn doot, seggende, |
17 Soo sult ghy tot Ioseph seggen, Ey, vergeeft doch de overtredinge uwer broederen, ende hare sonde, want sy u quaet aengedaen hebben, maer nu vergeeft doch de overtredinge der dienaren des Godts uwes vaders: ende Ioseph weende, als sy tot hem spraken. |
18 Daerna quamen oock sijne broeders, ende vielen voor hem neder, ende seyden; Siet, wy zijn u tot knechten. |
19 Ende Ioseph seyde tot hen; En vreeset niet, want ben ick in de plaetse van Godt? |
20 Ghylieden wel, ghy hebt quaet tegen my gedacht: [doch] Godt heeft dat ten goede gedacht; op dat hy dede, gelijck het te desen dage is, om een groot volck in ’t leven te behouden. |
21 Nu dan en vreeset niet; ick sal u ende uwe kleyne kinderen onderhouden: So troostede hy hen, ende sprack nae haer herte. |
22 Ioseph dan woonde in Egypten, hy, ende sijnes vaders huys: ende Ioseph leefde hondert, ende tien jaren. |
23 Ende Ioseph sach van Ephraim kinderen, des derden gelits: oock werden de sonen Machirs, des soons Manasses, op Iosephs knien geboren. |
24 Ende Ioseph seyde tot sijne broederen; Ick sterve: maer Godt sal u gewisselick besoecken, ende hy sal u doen optrecken uyt desen lande, in het lant, ’t welck hy Abraham, Isaac, ende Iacob gesworen heeft. |
25 Ende Ioseph dede de sonen Israëls sweeren, seggende: Godt sal u gewisselick besoecken, so sult ghy mijne beenderen van hier opvoeren. |
26 Ende Ioseph sterf, hondert ende tien jaren out zijnde: ende sy balsemden hem, ende men leyde hem in eene kiste in Egypten. |